Deze zoon, meer een dromer dan een man van de praktijk, had zich liever met wetenschappelijke en letterkundige boeken dan met het grootboek beziggehouden en beschouwde zichzelf niet alleen als geleerde, maar ook als dichter. Hij was in deze opvatting gestijfd doordat een Duits blad te New York enkele gedichten van hem had geplaatst. En nu was William op de gedachte gekomen, een treurspel te schrijven, waarin de held een krankzinnige dichter moest zijn. Hij had gemeend, voor dit doel studie van krankzinnigheid te moeten maken en had een stapel boeken over dit onderwerp aangeschaft. Het gruwelijk gevolg daarvan was geweest, dat hij in gedachten zich meer en meer met deze dichter vereenzelvigde en nu meende, zelf krankzinnig te zijn. Kort tevoren had zijn vader een arts leren kennen, die beweerde een particulier gesticht voor geesteszieken te willen openen. De man zou lange tijd assistent van vermaarde zenuwartsen zijn geweest en had de bankier zoveel vertrouwen weten in te boezemen, dat Ohlert hem verzocht, kennis met zijn zoon te maken om na te gaan, of de omgang met hem een gunstige invloed op de patiënt zou hebben. Hierna was er een hechte vriendschap tussen de arts en de jonge Ohlert ontstaan, die het geheel onverwachte gevolg had, dat beiden… plotseling verdwenen. Pas toen had de bankier deugdelijker inlichtingen over de arts ingewonnen en vernomen, dat de man een kwakzalver was, zoals ze in de Verenigde Staten bij duizenden ongestoord hun gang gaan.

Tailor vroeg, hoe de zogenaamde zenuwarts heette en toen de naam Gibson en het adres werden genoemd, bleken wij met een oude bekende te doen te hebben, een oplichter die ik in ander verband al eens scherp in het oog had gehouden. In mijn bureau lag zelfs een foto van hem en toen ik deze aan Ohlert liet zien, herkende hij de twijfelachtige vriend en arts van zijn geestelijk zieke zoon. Deze Gibson was een eerste klas zwendelaar, die lange tijd in verschillende kwaliteiten door de Verenigde Staten en Mexico had gezworven. De dag tevoren was de bankier aan zijn kosthuis geweest en had gehoord, dat Gibson had afgerekend en op reis was gegaan, waarheen wist men niet. De bankierszoon had een flink bedrag aan contanten meegenomen en die dag was er van een bevriende bank in Cincinnati telegrafisch bericht gekomen, dat William daar vijfduizend dollar had opgenomen en naar Louisville was gereisd om er zijn verloofde te halen. Die verloofde was verzonnen en wij hadden alle reden aan te nemen dat de arts de patiënt ontvoerd had om aan grote bedragen te komen. William kende vele grote bankiers persoonlijk en kon zoveel geld opnemen als hij wilde. Wij moesten de ontvoerder dus opsporen en de patiënt naar huis brengen. Ik werd met deze opdracht belast, kreeg de nodige volmachten en orders met een foto van William Ohlert, en voer weg naar Cincinnati. Omdat Gibson mij kende, nam ik ook wat attributen mee, waarmee ik mij zo nodig onherkenbaar zou kunnen maken.

Te Cincinnati vernam ik bij de betrokken bank dat William Ohlert er persoonlijk met een andere man was geweest. Ik reisde door naar Louisville en kwam daar te weten, dat het tweetal kaartjes naar St. Louis had genomen. Ik reisde hen na, maar vond pas na lang en moeizaam zoeken hun spoor terug. Hierbij kreeg ik hulp van mijn oude vriend Mr. Henry, die ik dadelijk opzocht. Het verbaasde hem, mij als detective terug te zien, maar hij wilde met genoegen mijn beide geweren, die opvielen en mij dus bij mijn taak hinderden, bewaren tot ik uit New Orleans terugkeerde. Ohlert en Gibson waren namelijk per Mississippi-stomer naar New Orleans gevaren en ik moest hen volgen. Had ik overigens kunnen voorzien, welke ongewenste omvang de achtervolging zou aannemen, ik zou de geweren meegenomen hebben.

Ohlerts vader had mij een lijst gegeven van banken, waarmee hij zaken deed. Te Louisville en St. Louis had ik bij de betrokken banken vernomen, dat William ook daar geld had gehaald. Bij twee zakenvrienden te New Orleans was hij eveneens al geweest. De overigen waarschuwde ik, met het verzoek mij te halen als hij nog mocht komen.