Samen hadden wij achttien schoten. Eer een van de rowdy’s zijn wapen had kunnen grijpen zou hij door onze kogels getroffen zijn. De oude spoorzoeker leek opeens een ander man. Zijn gebogen gestalte had zich opgericht, zijn ogen fonkelden en er lag een uitdrukking in van hooghartige wilskracht, die geen tegenstand duldde. Grappig was het, dat die brutale kerels opeens zo gedwee werden. Zij mompelden nog een en ander, maar gingen toch zitten en de baas van de dode hond durfde niet eens naar het dier te gaan, dat dicht bij mij lag.

Wij stonden nog met de revolvers dreigend in de hand toen er een nieuwe gast binnenkwam – een Indiaan. Hij droeg een wit leren jachtbuis. De leggins waren van hetzelfde materiaal en op de naden versierd met fijne rode steekjes. Op zijn kledij was geen smetje te bekennen. Zijn kleine voeten staken in met parels bezette mocassins, die met stekelvarkenspennen getooid waren. Aan zijn hals droeg hij zijn medicijnbuidel, de kunstig gesneden vredespijp en drie snoeren klauwen van de grijze beer, die hij op het meest gevreesde roofdier uit het Rotsgebergte buitgemaakt had. Een kostbare saltillo-deken was als gordel om zijn middel geslagen en daaruit staken het heft van een mes en twee revolvers. In zijn rechterhand droeg hij een dubbelloops geweer, waarvan de houten delen dicht met zilveren spijkertjes waren beslagen. Hij was blootshoofds. Het lange blauwzwarte haar was als een helm gekamd en doorvlochten met huid van ratelslang. Geen adelaarsveer of ander onderscheidingsteken tooide het haar, maar toch zag men dadelijk dat deze jongeman een opperhoofd en vermaard krijger moest zijn. De trekken van zijn ernstig knap gelaat deden aan de Romeinen denken. De jukbeenderen staken nauwelijks uit, de lippen waren vol en toch fijn getekend en de gelaatskleur was matbruin met een lichte kopertint. Kortom, het was Winnetou, het opperhoofd van de Apaches, en mijn bloedbroeder. Hij bleef in de deuropening staan en de scherpe blik uit zijn donkere ogen nam onderzoekend gelagkamer en aanwezigen op. Dicht bij ons ging hij zitten, zo ver mogelijk van de rowdy’s verwijderd, die hem kwaadaardig aankeken. Ik stond op het punt naar hem toe te gaan en hem verheugd te begroeten. Hij schonk evenwel geen aandacht aan mij, hoewel hij mij gezien had en ongetwijfeld ondanks mijn. veranderde kledij ook herkend. Hij moest daarvoor een reden hebben. Ik ging dus weer zitten en deed mijn best, een onverschillig gezicht te zetten. Winnetou had kennelijk de toestand ogenblikkelijk aangevoeld. Hij kneep de ogen enigszins verachtelijk dicht toen zijn blik zich nog eens op de rowdy’s richtte. Nadat wij waren gaan zitten en de revolvers verdwenen waren, verscheen er nauwelijks zichtbaar een tevreden glimlach om zijn lippen. De invloed die van hem uitging was zo groot, dat het doodstil werd in de gelagkamer.