Ze had hem opgegeven om anderen terwille te zijn. Ze had zich door anderen laten overreden. Ze was zwak en timide geweest.
Hij had haar zeer innig liefgehad en sindsdien nooit meer een vrouw ontmoet die hij als haar gelijke kon zien; maar hij had, behalve vanuit een natuurlijk gevoel van nieuwsgierigheid, geen behoefte haar weer te zien. Ze kon hem niet langer bekoren.
Zijn doel was nu om te trouwen. Hij was rijk en nu hij weer aan wal was, wilde hij zich binden aan de eerste die hem daartoe kon verleiden; hij was op zoek, bereid om verliefd te worden met alle voortvarendheid die een helder verstand en een verfijnde smaak toelieten. Zijn hart was beschikbaar voor elk van de jongedames
Musgrove, als ze het wisten te veroveren; beschikbaar, kortom, voor elke aardige jonge vrouw die op zijn weg kwam - met uitzondering van Anne Elliot. En zij vormde zijn enige geheime uitzondering toen hij sprak, in antwoord op zijn zusters veronderstellingen:
‘Ja, hier ben ik dan, Sophia, geheel bereid om een dwaze verbintenis aan te gaan. Iedereen tussen de vijftien en de dertig mag een poging wagen. Een beetje schoonheid, wat glimlachjes, een paar complimentjes aan de marine en ik ben verloren. En zou dat ook niet voldoende moeten zijn voor een zeeman die te weinig vrouwen heeft ontmoet om kieskeurig te zijn?’
Hij zei het, dat wist ze, om tegengesproken te worden. In zijn heldere, trotse blik straalde de overtuiging dat hij kieskeurig was; en Anne Elliot was nog niet uit zijn gedachten toen hij een serieuzere beschrijving gaf van de vrouw die hij wenste te ontmoeten. ‘Een sterk karakter, maar zachtmoedig in haar optreden,’ luidden het begin en eind van die beschrijving.
‘Zo’n vrouw wil ik,’ zei hij. ‘Natuurlijk ben ik bereid het met ietsje minder te doen, maar het mag niet veel minder zijn. Als ik een dwaas ben, zal ik het met overgave zijn, want ik heb beter over dit onderwerp nagedacht dan de meeste mannen.’
8
Vanaf deze tijd verkeerden kapitein Wentworth en Anne Elliot regelmatig in dezelfde kringen. Al spoedig zaten ze gezamenlijk bij meneer Musgrove aan het diner - want de toestand van het jongetje kon niet langer gelden als excuus voor zijn tantes afwezigheid -en dit was nog maar het begin van een reeks diners en ontmoetingen.
Of vroegere gevoelens hernieuwd zouden worden, moest nog blijken; dat vroegere tijden zouden herleven, was onvermijdelijk -die konden ze geen van beiden negeren. Het jaar van hun verloving moest wel door hem worden genoemd in de verhaaltjes en anekdoten waartoe het gesprek aanleiding gaf. Aan zijn beroep ontleende hij de stof, aan zijn karakter de neiging om het woord te voeren, en in de loop van deze eerste avond die ze gezamenlijk doorbrachten, klonken regelmatig opmerkingen als ‘dat was in 1806’, ‘dat gebeurde in 1806, voordat ik naar zee ging’. En hoewel zijn stem niet haperde en ze geen reden had te veronderstellen dat zijn blik tijdens zijn verhalen haar kant op dwaalde, kon Anne zich niet voorstellen dat hij niet evenzeer door herinneringen werd bezocht als zij. Hij moest dezelfde directe associaties hebben, al kon ze zich niet voorstellen dat die voor hem even pijnlijk waren.
Ze spraken niet met elkaar, gingen niet meer met elkaar om dan de beleefdheid vereiste. Ooit hadden ze zo veel voor elkaar betekend! Nu niets meer! Er was een tijd geweest dat het van het hele gezelschap dat nu de salon in Uppercross vulde, hun beiden de meeste moeite zou hebben gekost hun gesprek af te breken. Met uitzondering misschien van admiraal en mevrouw Croft, die bijzonder verliefd en gelukkig leken (Anne zag geen andere uitzonderingen, zelfs niet onder de gehuwde stellen), hadden geen twee harten oprechter, geen opvattingen eenstemmiger, geen gevoelens eendrachtiger, geen gezichten beminder kunnen zijn. Nu waren ze vreemden voor elkaar, nee, meer nog dan vreemden, want ze zouden nooit meer met elkaar om kunnen gaan. Het was een eeuwige vervreemding.
Wanneer hij sprak, hoorde ze dezelfde stem en herkende ze dezelfde persoon.
De aanwezigen wisten vrijwel niets van marinezaken af en hij werd dan ook uitvoerig ondervraagd - met name door de jongedames Musgrove, die slechts oog voor hem leken te hebben - over de manier van leven aan boord, de dagelijkse werkzaamheden, voedsel, tijden enzovoort. En hun verbazing om zijn verhalen, om de hoge kwaliteit van de accommodatie aan boord, ondokte hem enkele goedmoedige grapjes die Anne aan vroeger herinnerden, toen ook zij van niets wist en ook zij ervan werd beschuldigd te denken dat zeelui aan boord leefden zonder voedsel of, als dat er wel was, zonder kok om het klaar te maken, zonder knechten om het op te dienen of messen en vorken om het op te eten.
Terwijl ze zo zat te luisteren en te peinzen, werd ze opgeschrikt door mevrouw Musgrove die zich, overmand door droeve herinneringen, niet langer kon beheersen en fluisterde:
Ach, juffrouw Anne! Als de hemel zo goed was geweest om mijn arme zoon te sparen, dan was hij vast zo geworden als hij.’
Anne onderdrukte een glimlach en luisterde welwillend naar mevrouw Musgrove terwijl deze haar hart nog iets meer luchtte, en zo kon ze het gesprek van de anderen een paar minuten niet goed volgen. Toen ze haar aandacht weer de gewenste richting uit kon laten gaan, ontdekte ze dat de jongedames Musgrove zojuist de lijst van marineofficieren ter hand hadden genomen (hun zelf aangeschafte lijst - nog nooit eerder was er een in Uppercross aanwezig geweest) en dat ze er samen overheen gebogen zaten, vastbesloten om alle schepen te vinden waar kapitein Wentworth ooit het commando over had gevoerd.
‘Uw eerste was de Asp, dat weet ik nog; laten we de Asp opzoeken.’
‘Die zullen jullie daar niet vinden - die is versleten en afgedankt. Ik was haar laatste kapitein. Ze was toen al nauwelijks meer zeewaardig. Ze was bestemd om nog een jaar of twee in eigen wateren te dienen - en dus werd ik ermee naar West-Indië gezonden.’
De meisjes staarden hem aan in opperste verbazing.
‘De heren van de Admiraliteit,’ vervolgde hij, ‘hebben er plezier in om af en toe een paar honderd man de zee op te sturen in een schip dat niet zeewaardig is. Maar ze moeten ook voor zo veel mensen zorgen; het is domweg ondoenlijk voor hen om uit al die duizenden die voor hun part naar de bodem van de zee mogen zinken, precies die mannen te zoeken die het minst gemist zullen worden.’
‘Poe!’ riep de admiraal, ‘wat een nonsens kraamt die jeugd tegenwoordig uit! In die tijd was er geen betere sloep dan de Asp\ Ze mocht dan oud zijn, een betere was er niet! Hij had geluk dat hij haar kreeg! Hij weet best dat er minstens twintig mannen op hebben gesolliciteerd die beter waren dan hij. Puur geluk om zo vlug iets te krijgen voor iemand die zo weinig te bieden had.’
‘Ik besefte heel goed dat ik geluk had, admiraal,’ antwoordde kapitein Wentworth ernstig.
1 comment