Telkens weer geconfronteerd te worden met haar eigen geboortedatum, met daarachter geen ander huwelijk dan dat van een jongste zuster, maakte het boek tot een kwelling en meer dan eens, als haar vader het opengeslagen op de tafel naast haar had laten liggen, sloeg ze het dicht, de ogen afgewend, en duwde het van zich af.
Bovendien had ze een teleurstelling te verwerken gehad waaraan dat boek, en met name de geschiedenis van haar eigen familie, haar voor altijd zou herinneren. Het was de vermoedelijke erfgenaam, dezelfde Weledelgeboren Heer William Walter Elliot wiens belangen haar vader altijd zo edelmoedig had behartigd, die haar die teleurstelling had bezorgd.
Reeds
als heel jong meisje had ze, zodra ze begreep dat hij - aangezien zij geen broer had - de toekomstige baronet zou worden, het plan opgevat met hem te trouwen en haar vader had het nooit anders gewild. Ze hadden hem niet gekend toen hij nog klein was, maar spoedig na de dood van Lady Elliot had Sir Walter toenadering gezocht en hoewel zijn pogingen op weinig hartelijkheid stuitten, had hij doorgezet, een en ander welwillend wijtend aan de verlegen bescheidenheid van de jeugd. En tijdens een van hun voorjaarsuitstapjes naar Londen, toen Elizabeths schoonheid juist tot volle bloei was gekomen, werd meneer Elliot tot een kennismaking gedwongen.
In die tijd was hij nog heel jong, pas begonnen aan zijn rechtenstudie; Elizabeth mocht hem heel graag en gaf elk plan ten gunste van hem graag haar zegen. Hij werd uitgenodigd op Kellynch Hall en de rest van dat jaar uitvoerig besproken en voortdurend verwacht - maar hij kwam nooit. Het voorjaar daarop troffen ze hem opnieuw in de stad en mochten hem nog steeds even graag; wederom werd hij aangemoedigd, uitgenodigd en verwacht, en wederom kwam hij niet. En daarop bereikte hen het bericht dat hij getrouwd was. In plaats van fortuin te willen maken langs de weg die voor de erfgenaam van het Huis Elliot was uitgestippeld, had hij zijn onafhankelijkheid verworven door een rijke vrouw van lage komaf te huwen.
Sir Walter was zeer ontstemd. Als hoofd van de familie had hij geraadpleegd moeten worden, zo meende hij, zeker nadat hij de jongeman zo publiekelijk onder zijn hoede had genomen. Want ze moesten samen gezien zijn, bedacht hij zich: één maal bij de paardenveiling en twee maal in de hal van het Lagerhuis. Zijn afkeuring werd openbaar gemaakt, maar blijkbaar in de wind geslagen. Meneer Elliot had geen enkele poging ondernomen zich te verontschuldigen en zich even afkerig van verdere aandacht van de familie getoond als Sir Walter hem daarvoor onwaardig achtte; alle banden met hem werden verbroken.
Deze onverkwikkelijke geschiedenis met meneer Elliot was, al waren er sindsdien alweer enkele jaren verstreken, nog altijd een bron van ergernis voor Elizabeth, die op de jongeman gesteld was geweest - om hemzelf en bovenal omdat hij haar vaders erfgenaam was - en wier sterke familietrots alleen in hem een waardig echtgenoot voor de oudste dochter van Sir Walter Elliot kon zien. Van A tot Z was er geen baronet die zij zo gemakkelijk als haar gelijke zou kunnen aanvaarden. Hij had zich echter zo belabberd gedragen dat ze hem, al droeg ze op dit moment (de zomer van 1814) zwarte rouwlinten voor zijn vrouw, niet nogmaals als kandidaat kon overwegen. De schande van zijn eerste huwelijk zou - daar niets erop wees dat er nakomelingen waren om deze onuitwisbaar te maken - misschien nog overkomelijk zijn geweest als hij niets ergers had uitgehaald. Maar hij had zich, zoals ze dankzij de gebruikelijke bemoeienis van welwillende vrienden hadden mogen vernemen, zeer oneerbiedig over hen allen uitgelaten, zeer smalend en minachtend gesproken over het bloed dat nota bene door zijn eigen aderen stroomde en over de titel die hem ooit ten deel zou vallen. Dat was onvergeeflijk.
Dit waren Elizabeth Elliots gedachten en gevoelens; dit waren de zorgen die levendigheid, de roerselen die afwisseling moesten brengen in de elegante saaiheid, de nietszeggende voorspoed van haar dagelijks bestaan - dit waren de gevoelens die een langdurig, eentonig verblijf in een kleine plattelandskring moesten verluchtigen en alle leegten moesten vullen die niet met bezigheden buitenshuis of liefhebberijen en talenten binnenshuis werden benut.
Maar nu waren er naast de oude langzamerhand ook nieuwe redenen voor bezorgdheid en gepieker ontstaan. Haar vader begon in financiële moeilijkheden te raken. Ze wist dat hij het adelboek tegenwoordig vooral pakte om de hoge rekeningen van zijn handelslieden en de onwelkome toespelingen van meneer Shepherd, zijn rentmeester, uit zijn gedachten te verdrijven. Het landgoed Kellynch bracht genoeg op, maar kon niet voldoen aan Sir Walters opvattingen over de levensstandaard die de eigenaar ervan diende te voeren. Lady Elliot had hem met orde, matigheid en zuinigheid net binnen de grenzen van zijn inkomen weten te houden, maar met haar was alle weldenkendheid verdwenen en sindsdien had hij die grenzen voortdurend overschreden. Het was voor hem onmogelijk om minder uit te geven; hij deed slechts wat hij aan zijn stand verplicht was. Onschuldig als hij was, groeiden zijn schulden hem echter niet alleen boven het hoofd, maar werd hij er zelfs zo vaak aan herinnerd dat hij ze niet langer voor zijn dochter verborgen kon houden, zelfs niet gedeeltelijk. Hij had er het afgelopen voorjaar in de stad terloops iets over laten vallen; hij was zelfs zover gegaan om te vragen: ‘Kun jij iets bedenken waarop we zouden kunnen bezuinigen?’ En Elizabeth - het moet gezegd -had in het eerste vuur van vrouwelijke ontsteltenis alle mogelijkheden grondig doorgenomen en uiteindelijk geconcludeerd dat op de volgende twee gebieden bespaard kon worden: een paar overbodige liefdadige doelen en nieuwe meubelen voor de salon. En vervolgens viel haar de gelukkige gedachte in dat ze deze keer geen cadeautje mee zouden nemen voor Anne, zoals hun jaarlijkse gewoonte was geweest. Maar deze maatregelen, hoe doordacht ook, volstonden niet om het kwaad volledig te bestrijden - het kwaad waarvan Sir Walter haar al spoedig daarna de volle omvang moest bekennen. Elizabeth wist geen krachtiger redmiddelen te bedenken. Ze voelde zich, net als haar vader, wreed bedeeld door het lot en geen van beiden was in staat manieren te bedenken waarop ze hun uitgaven konden verminderen zonder hun waardigheid in gevaar te brengen, of waarop ze afstand van enig comfort konden doen zonder hun eigen leven ondraaglijk te maken.
Sir Walter had de mogelijkheid om een heel klein deel van het landgoed van de hand te doen; maar al was elke are vervreemdbaar geweest, dan nog zou het niets hebben uitgemaakt. Hij had erin toegestemd een zo hoog mogelijke hypotheek te nemen, maar hij zou er nooit in toestemmen te verkopen. Nee, zo zou hij zijn naam nooit te grabbel gooien.
1 comment