daar achter de kim, de zandeinder van de woestijn, is een glanzende schijn... Zijn dat zilveren grotten aan een zee van licht! Golft het licht daar als water? Zijn dat bossen van licht, steden van licht, in een land van licht! Is dat het paradijs!? - Ja... Wil je er heen? - Ja, o ja, Chimera: daar is het geluk, het hoogste geluk en daar wil ik bij je blijven...! - Wij naderen al... - Laat het nu blijven het land van licht, het zonneglansparadijs; tover niet weg het land van geluk, o stoute Chimera: bereik het nu met me, en daal met me neer... - Wij zijn er... - Daal neer... Hij daalde. - Bereiken wij nog niet de lichtende grond? - Kijk naar beneden, of je niets ziet... Zij keek langs zijn vleugel. - Ik zie niets...! Het is nacht... Het is donker... Chimera!!! - Wat, kleine Psyche? - Waar is het land van zilveren licht, het land van de lichtende mensen? Waar is het gebleven? - Zie je het niet? - Neen... - Dan is het weg... - Waar? - Achter ons, onder ons... - Waarom ben je niet eerder gedaald? - Mijn vlucht was te snel en ik kon niet, o Psyche... - Je bedriegt me! Je kon wel! Je wil niet... Nu... nu is het nacht, stikdonkere nacht, starloze nacht... Een koude ijst om... O, Chimera, voer mij terug...!! Hij wendde zich met een zwaai van zijn krachtige vlerken. En bij zijn zwenking sloeg-uit het weerlicht en zigzagde door heel het luchtruim met glad-hel electrische degens: de zwarte lucht scheurde los met een heftige donderslag als klettercymbalen, een stormwind stak op, kletsregen viel neer... - O, Chimera, voer mij terug! Zij wierp zich aan zijn hals; zij verborg in zijn manen haar hoofdje en door de losbarstende storm, terwijl bij iedere slag van zijn hoef het bliksemde rondom hen heen, vlerkte hij wijd-uit door het luchtruim, terug met haar naar haar land: het Rijk van Verleden, inkt daar ginds in de nacht van inkt...
De oude koning was dood. Van de driehonderd torens wapperden zwarte vlaggen en een donkere schaduw sloegen zij neer. Zwakke schemering viel door de boogramen in het kasteel, want de driehonderd vlaggen befloersten de zon. Met diep bedroevende treurmuziek geleidde de stoet bij het flakkeren der lange flambouwen de goudene dodeschijn van de koning, de trappen af, de trappen af, naar de zeer diepe grafgewelven. De zwarte priesters baden Latijn, het zwarte hof zong de litanie, de zwarte prinsessen zongen om beurten een lange zin van Latijn... Emeralda, het eerst, achter de schrijn; Astra achter haar zuster; en het laatste, kleine Psyche, gehuld in haar zwarte sluiertje. Emeralda zong met een stem van kristal, Astra viel te laat in, verstrooid; en de stem van Psyche beefde, als zij alleen moest zingen, de eentonige, lange zin... Daar, in het diepste gewelf, zetten zij de schrijn naast de schrijn van des konings vader, en zij baden, geknield, er om heen.
1 comment