De lage Romaanse gewelven weken terug in ondoordringbare duisternis. Zij zongen en zij baden de hele lange dag, en Psyche was heel moe, en terwijl zij knielde neer, met knietjes stijf, viel zij in sluimering tegen de schrijn aan van haar vader. Haar laatste gedachte was geweest te omhelzen voor het laatst zijn dierbare oude gelaat, maar zij voelde slechts het goudsmee-werk en haar voorhoofdje deed zich pijn aan de grote ronde juwelen, die er waren in gevat...
Toen sliep zij in...
En toen het hof gebeden had, en men langzaam de trappen weer opsteeg, om boven te huldigen Emeralda als koningin van het Rijk van Verleden, vergaten zij allen Psyche.
Zij sliep heel lang...
En toen zij wakker werd, wist zij eerst niet, waar zij was. Toen bespeurde zij de schrijn bij het licht van de lange flambouwen.
Toen zag zij door het kristal heen van de sarcofaag het dode gelaat van de koning. Zij drukte een kus op het glas.
- Vadertje! fluisterde zij bevend: waarom ben je gegaan? Ik ben nu helemaal alleen! Voor Emeralda ben ik bang, en Astra ziet niet naar mij om: zij ziet alleen naar de sterren. Vadertje! Vergeef me! Ik heb je bedrogen! Ik heb door het luchtruim gedraafd op de rug van het vliegende paard. Maar, vadertje, het paard is mooi, en ik heb de Chimera lief! O, vadertje, ik heb je bedrogen, en nu ben ik alleen, en ik heb niemand, die voor mij zorgt! Dood ben je, vadertje, en gebalsemd, en opgesloten in goud en kristal en juwelen, en je hoort je kleine Psyche niet; je ziet niet naar je dochtertje om. Alleen! Alleen! Ontzaglijk is het kasteel: driehonderd torens staan hoog in de lucht; ik ben nooit in alle driehonderd geweest hoe ik ook heb gedwaald. O, vadertje, o, vadertje, waarom ben je van me gegaan! Wie heeft mij nu lief, wie beschermt mij nu voor het leven? Vadertje, vaarwel, ik blijf hier niet! Ik ga heen! Ik verlaat het kasteel. Groot is de wereld en boos, maar Emeralda is machtig en ik ben voor haar bang. Als ik blijf, zal zij mij met haar blik voortjagen in een toren, en opsluiten voor heel mijn leven, en mijn vleugels zal ik te pletter slaan tegen onbreekbare traliën. Vadertje, vaarwel! Ik blijf hier niet.
Ik vlucht. Waarheen? Waar zal ik vluchten! Ik weet het niet, o lief vadertje, alleen blijft je kindje achter, in de grote onveilige wereld! Alleen, alleen! O, vadertje, vaarwel, vaarwel, en voor altijd!
Zij stond. Zij huiverde. De zware gewelven weken eindeloos terug. In het licht der lange flambouwen zag zij de heilige spinnen, die weefden web over webbe; ze werden nooit verstoord.
- Heilige spin! vroeg Psyche, aan een grote dikke, met een kruis op haar rug. Zeg mij, waar moet ik heen?
- Je kan niets ontvluchten, antwoordde de spin, somber in de hoogte des gewelfs, in het midden van haar web. Alles is als het is, alles wordt als het wordt, geschiedt als het geschiedt, alles vergaat tot stof; iedere dag verzinkt in de diepe gewelven van de sombere putten onder ons, onder ons; alles wordt het Verleden, en alles komt in de macht van Emeralda. Zodra iets is, is het geweest, en is het in de macht van Emeralda. Poog niet te ontvluchten: dat is ijdelheid: onderga je lot. Het beste is, dat je wordt een van ons, heilige spin, en je webbe weeft. Want ons weven is heilig, ons web onverstoorbaar, en met al onze webben, het een voor het ander, dienen wij de vorstin en beschermen haar schatten; de schatten van het Verleden, die achter ons weefsel vergaan tot stof.
1 comment