Plotseling tussen de vlaggen zwart daalde neer het ros. - Wat is er, kleine Psyche? - Neem mij mee! - Waarheen? - Waarheen je wilt. Breng mij ergens heen. Mijn vader is dood. Emeralda heerst. Ik durf niet langer hier blijven. - Stijg op... Zij steeg. Hij vloog met haar voort. Hij vloog met haar de gehele dag; de zon zonk; de starren schitterden aan de boog van de nacht; en hij vloog terug. Zij naderden weer het kasteel. Het was ochtendschemering. - Vlieg voorbij! smeekte zij. Hij vloog verder. Onder haar zag ze even het slot, klein als speelgoed; de driehonderd torens, waar groene vlaggen nu waaiden, omdat Emeralda heerste. Hij vloog verder. - Chimera! smeekte zij. Ik heb je lief, je bent de schoonste heerlijkheid, die ik immer heb aanschouwd. Veilig lig ik op je rug, gebonden in je manen, mijn armen om je hals. Maar ik ben moe. Ik ben duizelig. Ik heb het koud. Zet mij ergens neer... Kan je niet met mij rusten in een mooi dal, tussen bloemen, aan een beek? Ben je nooit moe en nooit duizelig en koud? Wil je niet grazen en liggen in een weide? Kom je dan nooit en nooit tot rust? Chimera, ik heb je zo lief! Maar waarom dit rusteloos vliegen van Oosten naar Westen, van Westen naar Oosten? - Ik moet, kleine Psyche. - Chimera, daal ergens neer. Blijf ergens met mij. Ik ben moe, ik ben koud. Ik wil slapen op een bed van mos onder lommer van bomen; en slaap daar met mij. - Ik kan niet. Mijn lot is te zweven, schijnbaar doelloos, maar toch met een doel, en dat ik niet weet.
1 comment