Schateiland Read Online
![]() |
Robert Louis Stevenson
Schateiland
Vertaald door Yge Foppema
Wereldberoemde verhalen
1883 – 2002
Schateiland, voor het eerst verschenen in 1883, is een spannend avonturenverhaal dat al vele lezers in de band heeft gehouden. Jim Hawkins, zoon van een herbergier, blikt terug op het grootste avontuur van zijn leven. Dat begon toen hij, na de dood van een oude zeeman die in de herberg verbleef, een schakaart vindt. Jim vertrekt samen met dokter Livesey en jonker Trelawney en een complete bemanning naar Schateiland, waar de beruchte piraat Flint een schat heeft begraven. Maar de bemanning blijkt grotendeels uit handlangers van Flint te bestaan, die Jim om zeep willen helpen om er met de schat vandoor te kunnen gaan. Gelukkig weet Jim te ontsnappen. Daarmee zijn de gevaren niet geweken, want als Jim en zijn vrienden de schat hebben gevonden, worden ze opnieuw belaagd…
NBD|Biblion recensie
Jim Hawkins, zoon van een herbergier, blikt terug op het grootste avontuur van zijn leven. Na de dood van een zeeman in de herberg van zijn vader, vindt men een schatkaart. Samen met de dokter en een jonker gaan zij op zoek. Maar er zijn letterlijk andere kapers op de kust. Als de schat daadwerkelijk gevonden wordt, wordt Jim met de dood bedreigd, maar hij weet te ontsnappen. Jim en zijn vrienden willen de schat echter terug hebben omdat zij menen er recht op te hebben. Spannend verhaal uit de serie Wereldberoemde verhalen dat voor het eerst in 1956 in vertaling uitkwam. Het taalgebruik in deze uitgave is wat kindonvriendelijk door de stijve zinnen, maar past goed bij de sfeer van het boek. Het is daarom minder geschikt voor onervaren lezers. De doelgroep moet gezocht worden in de leeftijd van 12 tot 15 jaar.
EERSTE BOEK
DE OUDE ZEEROVER
1
De oude zeerob in de Admiral Benbow
Baron Trelawney en dokter Livesey hebben me gevraagd de hele geschiedenis van Schateiland op te schrijven, zonder iets te verzwijgen behalve de ligging van het eiland, en dat laatste alleen omdat daar nog altijd een deel van de schat ligt. Daarom begin ik in het jaar 17⋅⋅, in de tijd toen mijn vader de herberg The Admiral Benbow had en op de dag dat de gebruinde oude zeeman met het litteken op zijn gezicht bij ons introk.
Ik zie hem nog voor me alsof het gisteren gebeurde, zoals hij daar kwam aansjokken met zijn zeemanskist op een kruiwagen achter zich aan. Hij was een forse kerel, sterk en zwaar gebouwd, donkerbruin; zijn haar, dat stijf stond van pek, hing op zijn groezelige blauwe overjas; zijn handen waren ruw en vol littekens; zijn nagels zwart en gescheurd; alleen het litteken van een sabelhouw over zijn ene wang was witgrauw, lijkachtig wit. Ik zie hem nog zoals hij zijn blik over de baai liet gaan en daarbij in gedachten stond te fluiten. Ineens begon hij het oude zeemansliedje te zingen dat hij later nog zo vaak zou aanheffen:
Op de dooie z’n scheepsluist zat zeventien man,
Johoho, en een goeie fles rum!
Hij zong het met de hoge, onzekere stem van een oude man, die onder het zwoegen aan de kaapstander* zijn adem is kwijtgeraakt.
Kaapstander: windas (op een schip) waarvan de spil loodrecht op het onderstel staat.
Daarop sloeg hij op de deur met een handspaak die hij bij zich droeg, en toen mijn vader verscheen, bestelde hij op ruwe toon een glas rum.
Vader bracht hem het gevraagde; hij dronk het langzaam leeg, als een kenner, proefde de nasmaak en keek onderhand nog eens rond naar de rotsen en naar ons uithangbord.
“Een goeie baai om voor anker te gaan,” zei hij ten slotte, “en je kroeg ligt hier niet slecht. Loopt ‘t hier druk, maat?”
Mijn vader zei dat hij, jammer genoeg, maar weinig aanloop had.
“Mooi zo,” zei hij, “dan ga ik hier voor anker.”
“Hei, maat!” riep hij tegen mij, “kom es langszij en help m’n kist naar boven brengen. Ik gooi hier voorlopig m’n anker uit,” ging hij voort. “Ik ben maar een gewone jongen: rum en eieren met gebakken spek, da’s alles wat ik nodig heb, en dan die landpunt daar om te kijken naar de schepen die uitvaren. Wat je tegen me moet zeggen? Zeg maar Kaptein. O, ik heb al in de gaten waar ‘t je om te doen is – daar!” Hij deed een greep in zijn zak en wierp een paar goudstukken op de drempel. “Als ‘t op is, zeg je ‘t me maar,” zei hij tegen mijn vader en hij keek daarbij zo grimmig als de kapitein van een oorlogsschip.
Ja, zijn kleren zagen er niet fraai uit en wat hij zei, klonk grof, maar hij maakte helemaal niet de indruk van een man die vóór de mast* heeft gevaren: hij had meer van een stuurman of gezagvoerder, gewend om gehoorzaamd te worden en er op te slaan als dat niet gebeurt.
Iemand die vóór de mast vaart: een zeemansterm, waarmee wordt aangeduid dat de betrokkene behoort tot de ondergeschikte bemanning.
Gewoonlijk was hij erg zwijgzaam. Overdag hing hij met een geelkoperen verrekijker bij de baai of rond de rotsen om en ‘s-avonds zat hij in een hoek van de gelagkamer vlak bij het vuur en dronk dan heel sterke rumgrog.
Als iemand iets tegen hem zei, zei hij meestal niets terug, maar snoof hij alleen maar als een misthoorn. Wij en de mensen die bij ons over de vloer kwamen, hadden dan ook al gauw begrepen dat je hem met rust moest laten. Elke dag als hij thuiskwam van zijn wandeling vroeg hij of er ook zeelui voorbij waren gekomen. Eerst dachten we dat hij behoefte had aan gezelschap van zijn eigen soort en dat hij het daarom vroeg, maar op den duur begonnen we te begrijpen dat het juist omgekeerd was.
1 comment