Helena het wrak gevonden, wat de wereld ervan overtuigde, dat de Fuwalda met man en muis vergaan was. Daarom werd het zoeken opgegeven, nog vóór dit goed en wel begonnen was, hoewel de hoop nog vele jaren in verlangende harten bleef voortleven. De Fuwalda, een bark van ongeveer honderd ton, behoorde tot het soort vaartuigen, dat veelvuldig wordt aangetroffen in den kusthandel langs den Zuidelijken Atlantischen Oceaan; de bemanningen bestonden uit het uitvaagsel der zee-moordenaars en misdadigers van elk ras en iedere natie, die nog niet opgehangen waren. De Fuwalda maakte geen uitzondering op den regel. De officieren waren heerschzuchtige kleurlingen, die door het scheepsvolk gehaat werden. De kapitein, hoewel een bekwaam zeeman, was onmenschelijk in zijn behandeling der matrozen. Hij kende - of gebruikte tenminste - slechts twee argumenten in zijn handelingen jegens hen: een handspaak en een revolver, maar het is niet zeer waarschijnlijk, dat de bonte troep matrozen, die hij aannam, iets anders zou hebben begrepen. Zoo kwam het, dat vanaf den tweeden dag na hun afvaart van Vrijstad John Clayton en zijn jonge vrouw op het dek der Fuwalda getuigen waren van tooneelen zooals ze niet geloofden, dat ooit waren afgespeeld buiten den band van gedrukte zeeverhalen.
Op den ochtend van den tweeden dag werd de eerste schakel gesmeed van wat bestemd was een keten van omstandigheden te vormen, welke voor iemand, die toen nog niet geboren was, eindigde in een leven, zooals er waarschijnlijk in de geschiedenis van de menschheid geen tweede bestaan heeft.
Twee matrozen waren bezig het dek van de Fuwalda te zwabberen; de eerste officier had de wacht en de kapitein stond een praatje te maken met John Clayton en Lady Alice.
De mannen werkten achterwaarts naar het groepje, dat met den rug naar de matrozen gekeerd stond. Ze kwamen al dichter en dichter bij, totdat één van hen vlak achter den kapitein stond. Het volgend oogenblik zou hij voorbijgegaan zijn en dan was dit vreemde relaas nooit gedaan. Maar juist op dat oogenblik draaide de officier zich om, ten einde Lord en Lady Greystoke te verlaten, en terwijl hij dit deed, struikelde hij over den matroos en viel languit op het dek, waarbij hij den emmer met water omstiet, zoodat hij dreef van het vuile nat.
Eén oogenblik was het een lachwekkend tooneel; doch slechts
8
één oogenblik. Met een stroom van afschuwelijke vloeken, vuurrood van woede en vernedering, sprong de kapitein op, en velde met een vreeselijken slag den matroos op het dek neer.
De man was klein en tamelijk oud, zoodat de ruwe wreedheid der daad des te meer uitkwam. De andere matroos was evenwel oud noch klein - een enorme beer van een kerel, met een woeste, zwarte snor, en een sterken stierenek tusschen geweldige schouders.
Toen hij zijn kameraad zag vallen, dook hij, wierp zich met een diep gegrom op den kapitein, en duwde hem met één krachtigen duw op zijn knieën.
Het rood op het gezicht van den kapitein veranderde plotseling in wit, want dit was muiterij; en in zijn wreede loopbaan had hij meer met muiterij te maken gehad en deze onderdrukt. Zonder eerst op te staan trok hij een revolver uit zijn zak, en vuurde op goed geluk af op de groote spierenmassa, die hoog boven hem uitstak, maar hoe vlug hij ook was, John Clayton was bijna net zoo vlug, en de kogel, die voor het hart van den matroos bestemd was, kwam in plaats daarvan in diens been terecht, want Lord Greystoke had den arm van den kapitein neergeslagen, toen hij het wapen in de zon had zien flikkeren.
Er volgde een woordenwisseling tusschen Clayton en den kapitein, waarbij de eerste niet onder stoelen of banken stak, dat hij een afschuw had van de ruwheid, waarmee het scheepsvolk behandeld werd; en dat hij, zoolang hij en Lady Greystoke als passagiers aan boord waren, iets dergelijks niet meer wilde zien.
De kapitein was op het punt een boos antwoord te geven, maar bedacht zich, keerde zich plotseling om, en ging met een donker en dreigend gezicht naar den achtersteven.
Hij wilde zich liever geen Engelsch ambtenaar tot vijand maken, want de machtige arm der Koningin zwaaide een straffend instrument, dat hij naar waarde wist te schatten, en dat hij vreesde: Engelands ver reikende marine. De twee matrozen stonden op, waarbij de oudste man zijn gewonden kameraad hielp.
De groote kerel, die onder zijn maats als Zwarte Michiel bekend stond, probeerde voorzichtig zijn been, en toen hij bemerkte, dat het zijn gewicht kon dragen, wendde hij zich met een paar woorden van norschen dank tot Clayton. Hoewel de toon norsch was, bleken de woorden goed bedoeld te zijn. Eer hij er goed en wel mee klaar was, had hij zich omgedraaid en hinkte hij naar den voorsteven, blijkbaar met het voornemen, alle verdere gesprekken te voorkomen.
Ze zagen hem verscheidene dagen niet, en de kapitein verwaardigde zich slechts hun op den allerbarsten toon iets toe te voegen, als hij genoodzaakt was tegen hen te spreken.
Ze dineerden in zijn kajuit, zooals vóór het noodlottig voorval steeds gebeurd was; doch de kapitein droeg er zorg voor dat zijn dienst hem nooit toeliet, op denzelfden tijd te eten.
1 comment