9
De andere officieren waren ruwe, onwetende kerels, slechts weinig verheven boven het gemeene scheepsvolk, dat ze treiterden, en maar al te blij den omgang te vermijden met den beschaafden Engelschen edelman en zijn echtgenoote, zoodat de Claytons veel aan hun lot waren overgelaten. Op zichzelf genomen strookte dit precies met hun wenschen, maar ook sneed het hen af van het leven van het kleine schip, zoodat ze niet in staat waren, in aanraking te blijven met de dagelijksche voorvallen, die zoo spoedig zouden leiden tot een bloedig drama.
Er was in de gansche atmosfeer van het schip een niet te omschrijven iets, dat onheil voorspelt. Uiterlijk ging, voor zoover de Claytons konden waarnemen, alles zijn gang als tevoren, doch beiden gevoelden, dat ze door een onzichtbaren stroom naar een of ander gevaar gedreven werden, al spraken ze er niet over met elkaar.
Op den tweeden dag nadat Zwarte Michiel gewond was, kwam Clayton net bijtijds aan dek, om te zien, dat het beweginglooze lichaam van één van het scheepsvolk door vier zijner kameraden naar beneden werd gedragen, terwijl de eerste officier met een zwaren, ijzeren bout in de hand dreigend tegenover een groepje ontevreden matrozen stond.
Clayton vroeg niets - dit was niet noodig - en den volgenden dag, toen de omtrekken van een groot Britsch oorlogsschip tegen den verwijderden horizont zichtbaar werden, was hij half besloten te vragen, dat men hem en Lady Alice aan boord daarvan zou brengen, want langzamerhand nam zijn vrees toe, dat er slechts onheil uit zou voorkomen, als hij op de dreigende, ontevreden Fuwalda bleef.
Tegen den middag waren ze zoo dicht bij het Britsche schip, dat het gepraaid kon worden, maar toen Clayton bijna besloten had om den kapitein te vragen, hen aan boord daarvan te brengen, zag hij plotseling het bespottelijke van zulk een verzoek in. Welke reden kon hij den officier, die het gezag voerde over het schip van Hare Majesteit, geven voor zijn verlangen, terug te keeren in de richting, vanwaar hij juist kwam ?
Als hij hun vertelde, dat twee weerspannige matrozen met ruwheid door hun officieren behandeld waren ? Ze zouden slechts meesmuilen, en de reden, waarom hij het schip wenschte te verlaten, enkel aan één ding toeschrijven - lafheid.
John Clayton, Lord Greystoke, vroeg niet, om aan boord van het Britsche oorlogsschip overgebracht te worden, en laat in den middag zag hij het bovenwerk ervan onder den horizont verdwijnen, doch niet voordat zijn ergste vrees bevestigd was, en hij reden had, den valschen trots te verwenschen, die hem had weerhouden uren vroeger veiligheid te zoeken voor zijn jonge vrouw, toen veiligheid binnen het bereik was - een veiligheid, die nu voor altijd verdwenen was.
10
Een paar uur later kwam de kleine, oude matroos, die enkele dagen tevoren door den kapitein was neergeveld, naar de plaats, waar Clayton en zijn vrouw aan de verschansing naar de steeds kleiner wordende omtrekken van het groote oorlogsschip stonden te kijken. De oude kerel was aan het koper poetsen, en terwijl hij tot vlak bij Clayton geschoven kwam, zei hij op zachten toon:
"Het wordt hier op het schip als in de hel; let op mijn woorden. Het wordt een hel."
"Wat bedoel je, beste kerel ?" vroeg Clayton.
"Nou, hebt u dan niet gezien, wat er broeit ? Hebt u dan niet gehoord, dat dat duivelsbroed van een kapitein en z'n officieren de helft van het scheepsvolk de hersens in slaat ? Gisteren twee kapot geslagen koppen, en vandaag drie. Zwarte Michiel is weer zoo goed als in orde, en hij zal het er niet bij laten zitten, dat zal 'ie niet; let op wat ik zeg, Sir."
"Bedoel je, vriend, dat de bemanning over muiterij denkt ?" vroeg Clayton.
"Muiterij !" riep de oude man uit. "Muiterij ! Ze zijn van plan te moorden, Sir; let op wat ik zeg, mijnheer." -
"Wanneer ?" -
"Het komt; het komt; maar ik zeg niet, wanneer. Ik heb al veels te veel gezeid, maar je was laatst niet kwaad, en ik dacht, dat het niet meer dan recht was, je te waarschuwen. Maar hou je mond dicht, en als je hoort schieten, ga dan naar beneden en blijf er. Dat is alles, en hou je mond dicht, of ze zullen je een blauwe boon tusschen je ribben jagen; let op wat ik zeg."
-
En de oude man ging voort met poetsen, waarbij hij zich weer van de Claytons verwijderde.
"Dat is een allemachtig prettig vooruitzicht, Alice," zeide Clayton.
"Je moet dadelijk den kapitein waarschuwen, John. Misschien is het onheil dan nog af te wenden," - zeide zij.
"Misschien zou ik het wel behooren te doen, maar uit zuiver zelfzuchtige beweegredenen ben ik bijna genoodzaakt m'n mond dicht te houden. Wat ze ook doen mogen, ze zullen ons sparen uit dankbaarheid voor mijn optreden ten behoeve van dezen Zwarten Michiel; maar als ze ontdekten, dat ik ze verraden had, zouden ze voor ons geen genade hebben, Alice."
"Je hebt slechts één plicht, John, en die ligt in de belangen van het gevestigd gezag. Als je den kapitein niet waarschuwt, ben je evenzeer medeplichtig aan alles, wat er volgt, als wanneer je het met eigen hoofd en handen hadt bedacht en uitgevoerd."
"Liefste, je begrijpt het niet," antwoordde Clayton. "Ik denk aan jou - daar ligt mijn eerste plicht. De kapitein heeft dit alles aan zichzelf te danken, waarom zou ik dan het gevaar loopen, mijn vrouw bloot te stellen aan afschuwelijke gruwelen door een waarschijnlijk vruchtelooze poging, om hem tegen zijn eigen dolle wreedheid te behoeden ? Je hebt geen denkbeeld, liefste, van wat
11
er volgen zou, als deze bende moordenaars baas werd op de Fuwalda."
"Plicht is plicht, manlief, en alle drogredenen ter wereld kunnen daar niets aan veranderen. Ik zou een treurige vrouw voor een Engelsch edelman zijn, als ik verantwoordelijk was dat hij zich onttrok aan zijn eenvoudigste plicht. Ik besef het gevaar, dat moet volgen, maar met jou kan ik het onder de oogen zien - met meer moed onder de oogen zien dan ik de schande onder oogen zou kunnen zien altijd te weten, dat je een drama hadt kunnen afwenden, als je niet je plicht verzaakt hadt."
"Laat het dan zijn, zooals je wilt, Alice," - antwoordde hij glimlachend.
"Mogelijk maken we ons noodeloos bezorgd.
1 comment