Dit alles overstelpte hem. Zoo hij den Perzischen wijn dronk en het Perzische kleed droeg - al deed hij dit dan ook op eigene wijze of naar Medischen trant - hij voelde den overstelpenden invloed, vooral na de duizelvermoeiende dagen der vergaderingen, die eindigden, dat hij, op raad der tot beraadslaging genoode, Perzische satrapen, de antieke staatsinstellingen toch in eere liet.
Dan was het een zoetheid en weelde. Het maal was weelderiger bereid dan vroeger; der verschillende gerechten rij nam geen einde; de wijnen waren sterker gekruid en gemengd geuriger.
Het waren iederen dag de late banketten, waaraan de Aanzienlijken in Babylon werden genood. Nooit zaten Sisygambis en de prinsessen aan maar de Aanzienlijken, volgens de zede der stad, kwamen met vrouwen en dochteren. Babylon was befaamd om deze festijnen en Alexandros, verstrooiïng willende voor zijn moeden geest, werd bekoord en het scheen hem, dit waren de antieke feesten, die Bagoas in dans had gebeeld en hij zelve, Alexandros, was Nebukadnezar, Belsazar, Sardanapalus... Omdat de aanzienlijke Babylonische vrouwen en maagden zelve niet anders dan courtizanen van edele geboorte waren, duldde de Koning, dat Antigone aanzat - Filotas' wonderschoone, Grieksche slavin. Ook Thais was eindelijk gekomen, Ptolomaios' geliefde. Eerst had haar de oorlog afgeschrikt haar minnaar te volgen maar nu, dat hij haar gelokt had met weelderig Babylon, waar zij gene ontbering vreesde te lijden of gevaren te duchten had, terwijl tevens waarzeggers haar hadden voorspeld, dat Ptolomaios eens koning zoû worden!, was zij gekomen, met het gevolg reeds eener vorstin. Tusschen haar en Antigone ontsprongen aanstonds ijverzucht, haat: ieder harer wilde de schoonste zijn. Antigone, de blonde; Thais, de donkere; Antigone, die van Pafos kwam uit Cyprus; Thais, de Atheensche, die zich uit Athene Alexandros nog heugde, hij toen nog een knaap maar veroveraar reeds en wien te vergeefs zij had toegelachen. In de immense, antieke banketzaal der legendarische Babylonische vorsten gonsde de muziek der groote, Medische harpen, ruischte het eentonige, wulpsche zangerkoor, walmden de geurnevelen uit de reuzige, bronzen schalen, flakkerden aan de tallooze, staande luchteren van brons, als boomen hoog, hartstochtelijk de wringende vlammen. Tegen de metaalzware gordijnen, met de manshooge, slijtende gouden franjes, die sleepten, als tegen een achtergrond van eerwaarde, verweerde kleur, schitterden dan de beide jonge figuren der na-ijverige vrouwen uit: blonde Antigone in de zacht kleurige tulle-gazen harer doorzichtige peplos, de parelen - Filetas' buit - haar druppelend van voorhoofd, langs slapen en borsten, blank als een duivenpaar; Thais, driester naakt nog in keurs-gordel van flonkerjuweelplakkaten en de reepen brokaat langs hare lendenen. Maar ook der andere veldheeren minnaressen zaten aan ter bedde, waar lagen de mannen en de aanzienlijke, Babylonische vrouwen en dochteren mengden zich vrijlijk met haar allen. Reeds de aroom der wijnen bedwelmde... In het midden des maals was het de zede der Babylonische vrouwen - die eerst hadden aangezeten met voegzamer ingetogenheid dan de hetairen, uit het Westen de overwinnaars gevolgd - te rijzen en stil en waardig, geheimzinnig glimlachend, zich te ontdoen van hare sluiers, hare gordels te slaken. En boden de Babylonische mannen den Macedoniërs hunne vrouwen en dochteren, voor betaling. Zelfs de rijksten deden zoo, uit gastheerplicht en vroomheid aan Melytta-Astarte: het geldstuk werd slechts ge-eischt om instelling van eeuw-oud gebruik. Een munt van weinig waarde genoegde en werd aanvaard, zóo slechts hoffelijk geboden ter eere der godin, die de zelfde is als Afrodite van Pafos. De vreemde zede, met zoo veel hoofschheid gevolgd, deed de Macedoniërs en hunne minnaressen verstommen, om wat zij, trots hunne losbandigere vreugde, zedeloosheid noemden. Maar hier, onder de van geurwalmen doorrookte, verzwarte, eeuw-oude, cederen zolderingen, tusschen deze immense pijlerzuilen, waarlangs de zwermen der eunuchen en dienslaven vergleden in smook en waas, tegen deze roerlooze, zware, als gebeeldhouwde, als gebouwde hangselen en gordijnen, overstelpte de vreemde zede het eigen begrip en de ingeborene meening der Macedoniërs, als ware die zede niet meer dan ceremonie en plichtpleging, die niet was te weigeren. Valsch schaterde Thais' grove lach naast Ptolomaios, toen Mazaios en Bagoas een stoet van schoone, Babylonische maagden, naakt in hare edel gecizeleerde, breede armbanden en enkelringen, het haar rijklijk vertuit, sierlijk geschoeid de hoog wrevige voet, geleidden tot Alexandros, Hefaistion, Kleitos en de anderen. Het was Alexandros zelve of hij droomde; het was den Vrienden of zij droomden. Deze waren de dochteren van Babylons grootwaardigheidsbekleederen. Deze maagden glimlachten nu nauwlijks: koel, waardig schenen zij niet meer te belooven dan wat de zede harer stad en haars lands haar gebood den vreemdeling en overwinnaar te offeren.
Die dagen trokken in Babylon binnen de Macedonische recruten, door Antipatros gezonden: zesduizend man voetvolk onder Amyntas, zoon van Andromenes en vijfhonderd ruiters; dan, zeshonderd Thracische ruiters en drieduizend-vijfhonderd krijgsknechten; vierduizend Peloponnezische huurlingen met driehonderd-twintig ruiters. Zij werden in de kampen en kazernen op feestelijke wijze onthaald en de vijftig nieuw aangekomene, jeugdige edelknapen, Alexandros ten zelfden tijd uit Macedonië toe gezonden, werden onthaald ten paleize aan het banket. Dien volgenden dag vroeg Parmenion toegang tot Alexandros.
- De Koning van Azië rust; weerde hem Bagoas af
- De opperbevelhebber des Konings moet hem spreken! riep Parmenion en dreigde den eunuch met gebalde vuisten.
1 comment