Dat was zonder mijn medeweten gebeurd. Zij nodigden ons uit, de eetzaal binnen te gaan." Wij gaven aan deze uitnodiging gehoor, waarbij Sam Hawkens tot mijn verbazing zijn geweer bij zich hield. Toen ons onze plaatsen aan tafel werden gewezen, duidde hij alleen bedaard op zijn oude spuit.
‘Een goede woudloper verliest zijn geweer nooit uit het oog en ik mijn brave Liddy zeker niet. Ik zal het daar aan de knop van de gordijnroe hangen.’
Liddy noemde hij zijn geweer dus. Later merkte ik dat vele woudlopers gewend zijn hun wapen als een levend wezen te be-handelen en een naam te geven. Hij hing het aan de genoemde knop en wilde de oude hoed erbij hangen. Toen hij die afnam, bleef tot mijn ontsteltenis zijn hoofdhaar eraan hangen. Zijn onbehaarde bloedrode schedel bood een gruwelijke aanblik. Me-vrouw gilde en de kinderen krijsten luid. Hij keek ons aan en zei bedaard:
‘Schrikt u niet. Het heeft niets te betekenen. Had mijn eigen haar met volste recht van kindsbeen afgedragen en geen advocaat had het me durven betwisten, tot zo’n een tot twee dozijn Pawnees me overvielen en me de huid met de haren van het hoofd rukten. Was een vervloekt hinderlijk gevoel, maar ben het gelukkig te boven gekomen, hihihi! Ben naar Tekama gegaan en heb me een nieuwe gekocht, als ik me niet vergis. Werd pruik genoemd en kostte me drie dikke pakken bevervellen. Hindert niets, want de nieuwe huid is veel gemakkelijker dan de oude. K.an ik afnemen als ik ‘s zomers zweet, hihihi!’ Sam hing zijn hoed over het geweer en zette de pruik weer op. Hij trok zijn jas uit en legde die over een stoel. De jas was vele malen versteld, waarbij telkens weer een leren lap op de vroegere was gezet. Ze was nu zo stug en dik geworden, dat een India- nenpijl er nauwelijks doorheen had kunnen dringen. Wij zagen de schrale kromme benen van de trapper nu geheel. Zijn bovenlijf stak in een leren vest. In de gordel droeg hij een mes en twee pistolen. Terwijl hij zijn stoel aanschoof, keek hij eerst mij en toen de gastvrouw listig aan. ‘Wil mevrouw niet deze greenhorn vertellen waar het om gaat, als ik me niet vergis?’
‘Als ik me niet vergis’ was voor hem een stopwoord geworden. De gastvrouw knikte, wendde zich tot mij en wees op de jongste gast.
‘U weet zeker nog niet dat mistcr Black hier uw opvolger is, sir?’
‘Mijn - opvolger?’ stotterde ik.
‘Zeker. Nu wij uw afscheid van ons vieren, moesten wij een nieuwe onderwijzer zoeken.’
‘Mijn - afscheid?’ Nog prijs ik het lot, dat ik op dat ogenblik niet gefotografeerd ben, want ik kan er in mijn verbijstering niet schrander hebben uitgezien.
‘Ja, uw afscheid, sir,’ knikte zij met een lieve glimlach, die mij misplaatst leek, want ik had niet de minste behoefte aan lachen. *U had eigenlijk moeten opzeggen, maar wij wilden u niet dwarszitten; wij zijn werkelijk aan u gehecht geraakt. Het spijt ons oprecht u te zien heengaan en onze beste wensen geven wij u mee. Reis morgen met God.’
‘Reizen? Morgen? Maar waarheen?’ vroeg ik met moeite. Sarn Hawlcens, die naast mij stond, sloeg mij lachend op de schouder.