Als u niet voor drie had gewerkt, stond Bancroft nog op de plek waar hij begonnen is.’
‘O nee, mister White. Ik begrijp niet wat u tot de verkeerde mening leidt dat ik alleen gewerkt heb en ...’
‘Zwijg maar, sïr. Er zijn koeriers tussen onze groepen heen en weer gegaan. Die heb ik ongemerkt uitgehoord. Het is edelmoedig, dat u probeert die dronkelappen hier te dekken, maar ik wil de waarheid horen. Als u te fatsoenlijk bent om mij die te vertellen, zal ik Sam Hawkens polsen. Laten we gaan zitten.’ Wij waren naar onze tent gelopen. Hij strekte zich in het gras uit en toen wij hetzelfde hadden gedaan, begon hij Hawkens, Stone en Parker te ondervragen. Zij vertelden hem alles, zonder iets aan de waarheid toe te voegen, maar toch maakte ik nu en dan een opmerking orri harde feiten te verbloemen en mijn medewerkers te verdedigen. Het maakte geen indruk op White. Toen hij voldoende wist, vroeg hij me onze tekeningen en ons dagboek. Ik hoefde aan dit verzoek niet te voldoen, maar omdat hij vriendelijk tegen mij was, wilde ik hem niet kwetsen. Hij bladerde alles aandachtig door en op zijn vraag kon ik niet ontkennen dat ik alleen de tekenaar en schrijver was, want geen van de anderen had in deze bladzijden een letter geschreven. ‘Uit dit dagboek blijkt niet hoeveel werk ieder voor zijn rekening heeft genomen,’ zei hij. "U bent in loffelijke kameraadschap veel te ver gegaan.’ Hawkens lachte listig.
‘Tast eens in zijn borstzak, mister White! Daarin zit een blikken tabaksdoosje. De tabak is eruit, nu zitten er papieren in. Een privé-dagboek, als ik me niet vergis. Daar zal iets anders in staan dan in het ambtelijk rapport, waarin hij de luiheid van zijn collega’s verdoezelt.’ Sam wist dat ik zelf aantekeningen had gemaakt en ze in een tabaksdoos bij ma droeg. White wilde ze zien. Wat moest ik doen? Verdienden mijn medewerkers dat ik mij zonder dank voor hen uitsloofde en dan ook nog de waarheid verzweeg? Ik wilde hen niet benadelen, maar ook
White niet kwetsen. Ik gaf hem mjjn dagboek, onder voorwaarde dat hij over de inhoud zou zwijgen. Hij las het en gaf het me met een veelzeggende hoofdknik terug. ‘Eigenlijk moest ik dit meenemen en aan de betrokken autoriteit afgeven. Uw medewerkers zijn onbekwame lieden, wie men geen dollar moest uitbetalen. En u mocht wel drievoudig beloond worden. Maar, zoals u wilt. Wel zult u er verstandig aan doen, deze aantekeningen goed te bewaren. U kunt er later misschien nut van hebben. En nu zullen wij die heren wekken.’ Hij stond op en schreeuwde iets. De ‘heren’ kwamen met starre ogen en woedende gezichten uit de struiken.