Xerxes of de hoogmoed (1919)
I Toen zeide Xerxes in de reusachtige apadana des paleizes te Suza tot zijn verzamelde groten: 'Perzen, ik wens niets nieuws of de goden ongevalligs te doen: ik wens alleen maar de wereldalmacht te verkrijgen.'
En met de scepter schetste hij een sierlijk gebaar om te onderlijnen dat hij werkelijk zeer zedig was en te goeder trouw aan mensheden en goden.
Xerxes, de koning der koningen, zat op zijn verhevene troon, die steunden twee gouden leeuwen met barbaarse grijnsgezichten, en langs de brede treden rijden zich eveneens tweemaal zes leeuwen van goud met barbaarse grijnsgezichten. Xerxes zelve was in de glorie van mannelijke jeugd en een innemende glimlach en een innemende blik (van toch-willen-doen-begrijpen dat 'de wereldalmacht' een doel van eerzucht was, zeer veroorloofd de koning der koningen, dat is: de koning der Perzen) zonnigden uit zijn gelaat de zaal in over zijn groten, die, staande, zich verdrongen tot heel ver weg tussen de wijkende zuilen. Velen, zo ver, van de mindere groten hoorden Xerxes niet.
Dit deed er weinig toe: zij waren het steeds eens met de grotere groten, die wél konden vernemen wat de basileus met welluidende stem zeide.
Het was in de nanoen en de zon (die de priesters zeggen te zijn het oog van Ormoezd, maar dat niet zo is) schuinde in een schitterend poeiergestuif met hellende, helle banen van glans de troonzaal binnen, boven door de vele vierkante vensteropeningen. Op knielende, blauwgrijs marmeren, dubbele stieretorsen, die de zeer slanke zuilen - uitbloeiend boven hun kelkkapiteel tot twee dubbele blauwgrijs marmeren voluten, bijna te hoog voor haar slankte - verhieven, lagen de immense goud versierde cederhouten balken der zoldering: er zwom daar een azuren schaduwwaas...
Maar de hellende banen van zonneglans glooiden achter en om de vorst en wie naïef was, kon geloven dat goddelijke genieën langs die paden van stofgoud de hemel af zouden dalen rondom Xerxes, of dat hijzelve, straks na zijn peroratie, eroverheen naar boven zou wandelen, de hemel in, Ormoezd tegemoet, alsof dat even rechtmatig zou zijn als de wereldalmacht te beogen.
Xerxes was groot van gestalte: zoals hij daar zat, rechtmatig fier toch beminnelijk doende, minzaam glimlachend op zijn van leeuwen grijnzende troon en in zijn gouden mantel die koninginnen van Perzië zelve hadden geweven, maakte hij indruk, zelfs op de verst weg staande groten. De regelmatige krullen die langs zijn licht ambergeel gelaat uit zijn tiara vielen, de regelmatige krullen van zijn baard, waren blauwzwart, zwart met blauwe weerglans. Innemend ging Xerxes door: 'Egypte hebben wij juist overwonnen; Egypte is aan ons.'
Het was waar wat hij zeide en zijn groten wisten het: Egypte had hij juist overwonnen. Egypte was leenplichtig aan Perzië gemaakt en Xerxes' legers waren die maanden tot hun haardsteden wedergekeerd.
'Sedert Kyros de kroon ontrukt heeft aan Astyages en wij hun rijk de Meden ontwrongen, zaten wij nooit stil, mijn voorouders noch ik...'
Xerxes keek glimlachend rond en een zacht gegons van bijval murmelde als van vele bijen de troonzaal door.
'God geleidde ons,' zeide Xerxes plechtig en hij voegde er verklarend aan toe: 'De God der Perzen...'
Want ieder volk had zijn god en zelfs zijn goden, maar Xerxes wilde er nadrukkelijk op wijzen dat de God der Perzen de Perzen geleid had in hun streving naar wereldalmacht en de bijna bereiking ervan.
En de koning der koningen ging door, goed op dreef: 'Ge weet zelve dat Kyros, dat Kambyses, dat mijn onvergetelijke vader Dareios tal van provinciën aan ons rijk hebben vastgesmeed; ik kan niet anders doen dan zij deden en de traditie mijner dynastie volgen. Ik moet een rijk veroveren en vooral een rijk dat niet voor eertijds overwonnen rijken onderdoet. Ik wil tevens ons op Perziës belageren wreken. Ge begrijpt mij nu wel: ik wil over een brug die ik over de Hellespont slaan zal, met mijn legers in Griekenland vallen. Het zijn vooral de Atheners die beledigden mijn onvergetelijke vader én Perzië. Ik zal mij dus meester maken van Athene.
Trouwens, de Atheners zijn het eerst begonnen. Zij zijn met Aristagoras van Miletos -dat was een slaaf van ons, want Miletos behoort aan ons - in Sardes gekomen en zij hebben er de heilige hoogvlakten ontwijd en de heilige bossen in brand gestoken. Het zijn barbaren, hoewel zij ons barbaren noemen. Toen Datis en Artafernes met onze legers in Griekenland vielen... nu, over Marathoon wil ik liever niet spreken. De historische waarheid over Marathoon is nog lang niet bekend. Om terug te komen vanwaar ik was uitgegaan: hoe meer ik erover denk Griekenland te veroveren, hoe meer mij dat eenvoudige plan toelacht. Pelops stichtte de Peloponnesos, maar was eigenlijk een slaaf van ons, Perzen, want hij was een Frygiër en Frygië behoort aan ons. Eigenlijk behoort de hele wereld aan ons. Ik wil dat Perzië geen andere grenzen heeft dan de hemel, en de zon zal niet ondergaan in mijn rijk: trouwens, het is door de magiërs voorspeld dat er een wereldrijk eenmaal zal wezen waarin de zon niet zal ondergaan: daarmee is natuurlijk Perzië bedoeld.
1 comment