Ik keerde me naar miss Nelly. Ze luisterde lijkbleek en wankelend.
Haar blik ontmoette de mijne en richtte zich vervolgens op de kodak die ik haar gegeven had. Zij maakte een onverwachte beweging en ik kreeg de indruk, ik was ervan verzekerd dat zij opeens alles begreep. Ja, daar was het, tussen de wanden van zwart segrijnleer, in het verste hoekje van het kleine voorwerp dat ik haar uit voorzorg in handen had gegeven voordat Ganimard me arresteerde, daar bevonden zich de twintigduizend franc van Rozaine en de parels en de diamanten van lady Jerland.
O, ik zweer het, op dat plechtige ogenblik toen Ganimard en twee van zijn volgelingen mij omringden, liet alles me koud, mijn arrestatie, de vijandigheid van de mensen, alles behalve dit: het besluit dat miss Nelly zou gaan nemen met betrekking tot datgene dat ik aan haar had toevertrouwd. Ik dacht er zelfs niet aan om bang te zijn voor het feit dat men dit stoffelijk en beslissend bewijs tegen mij zou hebben, maar zou miss Nelly besluiten hun dit bewijs in handen te spelen?
Zou ik door haar verraden worden, door haar tot de ondergang gebracht worden? Zou zij handelen als een vijand die niet vergeeft of als een vrouw die zich iets herinnert en wier minachting zich vermengt met wat toegeeflijkheid en met wat medelijden tegen wil en dank?
Zij liep voor me langs. Ik groette haar bijna onmerkbaar zonder een woord. Met de andere reizigers begaf ze zich naar de loopplank, mijn kodak in de hand.
Ze durft het ongetwijfeld niet in het openbaar, dacht ik. Over een uur, over een ogenblik zal ze het afgeven.
Maar op het midden van de loopplank aangekomen, liet zij het met een geveinsde onhandige beweging, in het water vallen, tussen de kademuur en de wand van het schip. Toen zag ik haar verdwijnen.
Haar lieve gestalte ging in de menigte verloren, kwam op-nieuw te voorschijn en verdween. Het was afgelopen, afgelopen voor altijd.
Een ogenblik bleef ik onbeweeglijk, tegelijk treurig en doordrongen van een zoete tederheid en dan zuchtte ik tot grote verwondering van Ganimard:
'Het is toch jammer, dat ik geen fatsoenlijke kerel ben ..
Zo vertelde Arsène Lupin me op een winteravond de geschiedenis van zijn arrestatie. Het toeval van de gebeurtenissen, waarvan ik eens de geschiedenis zal schrijven, had een band tussen ons geschapen ... zou ik zeggen een vriendschapsband? Ja, ik durf te geloven dat Arsène Lupin me enige vriendschap toedraagt en dat het uit vriendschap is dat hij soms onaangekondigd bij me komt binnenvallen en dan in de stilte van mijn werkkamer zijn jeugdige vrolijkheid, de uitstraling van zijn veelbewogen leven en het goede humeur brengt van iemand voor wie alleen maar gunsten en vreugde zijn weggelegd.
Een beschrijving van hem? Hoe zou ik hem kunnen beschrijven? Twintig keer heb ik Arsène Lupin gezien en twintig keer is er iemand anders voor me verschenen ... of liever, dezelfde persoon waarvan twintig spiegels evenveel vervormde beelden zouden hebben teruggekaatst, terwijl elk beeld zijn bijzondere ogen, zijn aparte gezichtsvorm, zijn eigen manier, zijn beeld en zijn karakter zou hebben.
'Ik weet zelf niet,' zei hij me, 'wie ik nog ben. In een spiegel herken ik mezelf niet meer.'
Dat is natuurlijk maar een grap en een tegenspraak, maar het is de waarheid voor diegene die hem ontmoeten en die niet op de hoogte zijn van zijn oneindige vindingrijkheid, zijn geduld, zijn kunst om zich op te maken, van zijn wonderlijk vermogen om de verhoudingen van zijn gezicht te veranderen en zijn gelaatstrekken te vervormen.
'Waarom,' zei hij me, 'zou ik een bepaald voorkomen hebben? Waarom zou ik niet dat gevaar van altijd dezelfde persoonlijkheid vermijden? Mijn daden verraden me al genoeg.'
En hij legt er nog eens met trots de nadruk op: 'Des te beter als men nooit met zekerheid kan zeggen: Dat is Arsène Lupin. Het belangrijkste is dat men zonder vrees voor een vergissing kan zeggen: Arsène Lupin heeft dat gedaan.'
Dit zijn enkele van zijn daden, enkele van zijn avonturen die ik probeer opnieuw vorm te geven, naar de vertrouwelijke mededelingen die hij zo vriendelijk was mij te verschaffen, op een paar winteravonden, in de stilte van mijn werkkamer ...
2. Arsène Lupin in de gevangenis
Geen toerist is die naam waardig als hij de oevers van de Seine niet kent en als hij niet, gaande van de ruïne van Jumièges naar de rivier van Saint-Wandrille, het vreemd kleine feodale kasteel van Malaquis heeft opgemerkt, dat zo trots op zijn rots ligt, midden in de rivier. De boog van een brug verbindt het met de weg. De voet van de sombere torens vormt één geheel met het graniet waar het op staat, een enorm rotsblok losgemaakt van een of andere berg en daar neergegooid door een of andere geweldige stuiptrekking. Rondom speelt het rustige water van de grote rivier tussen het riet, en kwikstaartjes staan te trillen op de vochtige rand van de stenen.
De geschiedenis van Malaquis is hard als zijn naam en ruw als zijn beeld. Die bestond slechts uit gevechten, belegeringen, aanvallen, afpersingen en bloedbaden. Tijdens de lange winteravonden in het land van Caux worden rillend de misdaden weer opgehaald die er bedreven werden. Geheimzinnige legenden worden er verteld. Men praat over de beroemde onderaardse gang die vroeger leidde van de abdij van Jumièges naar de verblijfplaats van Agnès Sorel, de mooie vriendin van Charles VII.
In deze oude schuilplaats van helden en rovers woont baron Nathan Cahorn, baron Satan, zoals men hem vroeger noemde op de Beurs, waar hij zich wat al te veel verrijkt had. Toen de heren van Malaquis geruïneerd waren hebben ze hem, voor een appel en een ei, het slot van hun voorvaderen moeten verkopen. Hij heeft er een prachtige verzameling meubels, schilderijen, aardewerk en beeldhouwwerk aangelegd. Hij leeft er alleen met drie oude knechts. Niemand komt er ooit binnen. Niemand heeft ooit, in de omlijsting van die antieke zalen, de drie schilderijen van Rubens gezien die hij bezit, noch zijn twee schilderijen van Watteau of zijn stoel van Jean Goujon en zoveel andere prachtstukken die hij met bankbiljetten uit handen van de rijkste bezoekers van publieke veilingen had weten te houden. Baron Satan is bang. Hij is niet bang voor zichzelf, maar voor de schatten die hij met zo'n hardnekkige hartstocht verzameld heeft en met de scherpzinnigheid van een kunstvriend die door de meest gewiekste kooplieden niet op een dwaalspoor gebracht is kunnen worden.
1 comment