Hij zeide zijn groet prinselijk, maar de Bouwmeesters gingen voorbij. Een hunner echter marde, zag Cyrus aan, en, zonder zijn groet te herhalen, sprak:
- Wie zijt ge en wat zoekt ge?
- Broeder, ik ben een herder...
- Gij zijt een prins?
- Hoe weet ge...!
- Uit uw ogen. Ge zijt een prins. Maar er zijn vele prinsen op Babel. Wat zoekt ge op Babel, prins?
- Ik zou willen werken aan Babel. Ik zou willen bouwen aan Babel.
- Met welk recht?
Cyrus, verbaasd, zag de Bouwmeester aan.
- Met welk recht, prins? herhaalde de jonge man, hoog. Zijt gij een rechthebbende op Babel? Is het niet aan óns, het nageslacht onzer vaderen, te volvoeren de hoge Bouw... Al zijt ge een prins, zijt ge Bouwmeester? Al hebt ge sterke armen, weet ge de harmonie der verhoudingen, welke wetenschap ons erfdeel is en ons vloeit in onze aderen? Wilt ge bouwen, prins, breng dan stenen aan, gelijk aan een slaaf, want recht hebt ge niet, al hebt ge spieren!
Een zo stralende hoogmoed sprak uit de woorden, bliksemde uit de ogen des jongen mans, dat Cyrus verblind en verstomd was. De Bouwmeester was reeds gegaan, zich haastende achter de slaven, om zijn broeders in te halen, terwijl Cyrus als wankelde en duizelde.
- Hij is hoogmoediger dan ik! was het enige, dat hij kon denken.
Op dit ogenblik ging een stoet van priesters voorbij. Zij droegen lange purperen samaren, en in het purperen Zonnesterven, gingen zij voorbij als vlammen, levende symbolen Baäls.
- Heilige vaders, sprak Cyrus. Ik heb u gevonden en groet u.
- Mijn zoon, wie zijt ge en wat zoekt ge?
- Vader, ik ben een herder...
- Ge zijt een prins?
- Hoe weet ge...?
- Uit uw ogen... Ge zijt een prins. Maar er zijn vele prinsen op Babel. Wat zoekt ge op Babel, prins?
- Ik zou willen werken aan Babel. Ik zou willen bouwen aan Babel. Zeg mij, heilige vader, waar kan ik werken, waar kan ik bouwen.
De andere priesters, als vlammen, waren voorbijgegaan. Deze alleen, als een vlam, gloeide voor Cyrus op, nu hij als in vervloeking zijn handen hief.
- Laat af! schreeuwde hij hoog. Vertoorn niet de godheid, wier naam wij alleen mogen uiten. Bouw Babel niet op, dat wij alleen mogen bouwen! Wil Baäl niet naderen, zevenmaal heilig, die wij alleen mogen naderen! Laat af, laat af! Wij zijn de Opperbouwmeesters van Babel, wij zijn vonken uit Baäls glans: wij zijn het, wij zijn het! Godslastering, godslastering!
In toorn ging hij voorbij en zijn purperen samaar waaide om hem heen als een vuur. En Cyrus dacht:
- Hij is nog hoogmoediger dan de Bouwmeester was!
Van alle kanten vloeide een menigte aan, zonder tal.
1 comment