Het regende kleingeld in haar palm. Ook de wijsgeer daalde zijn nis af, liep rond, uitgestoken zijn hand. Hij haalde niet veel op deze keer...
- Kom, zeide Myrrha, kom mee, mijn prins en mijn herder!
En zij sleepte Cyrus lachende verder.
- Nu hebben wij wat om te eten, nu hebben wij wat om te eten! juichte zij als een kind.
Vlug trippelde zij de kleine trapjes op van een nauwe zijstraat...
- Waar gaan wij heen? vroeg Cyrus onwillig.
- Naar een feest! Er zijn overal banketten, omdat Babel weer wordt gebouwd... Kom mee!
Zij sleepte hem mee langs een smalle straat, door een ronde poort. Een lange, lage, dompige feesthal strekte zich uit, blauw van de walm van spijzen, wazig van de adem der feesters, die lagen aan lange tafels aan. Een oorverdovende muziek van snerpende harpen en schelle trompetten, waartussen bonzende trommen dreunden en valse symbalen kletterden, raasde rond door de zaal.
- Heerlijk, heerlijk! juichte Myrrha. Kom, zoeken wij een plaatsje!
Zij liepen de tafels langs, maar de banken lagen vol feestvierders. Eindelijk in een hoek, vonden zij een heel klein plaatsje: een enkel verschoten kussen, juist verlaten door een gast, die dronken, waggelend, wegstrompelde.
- Hier, riep Myrrha. Ga zitten. Neem mij op je schoot, mijn Cyrus!
Zij duwde Cyrus in een hoek op het kussen en voor hij het zich bewust was, nestelde zij warm op zijn knieën, sloeg haar armen om zijn hals en wierp met een wijd gebaar wat kleingeld op de tafel. Dienaren grabbelden het weg, zetten voor hen zure wijn, groezelige honig, verschrompelde vruchten...
De menigte dronk zich beschonken, omdat Babel weer werd gebouwd...
- Wat zoeken zij allen zo hoog, dacht Cyrus: als zij hier al zo veel bereiken? Wat zoeken zij hoog? Wat kan hun schelen de verrukking van Babels Bouwmeesters, hun geestkracht en hun hoogmoed? Zij denken alleen, dat als Babel gebouwd wordt, zij langs de treden zwelgen... Wat weten zij van de starren, die mij lonken en de Bouwmeesters lonken? Maar ik... wat zoek ik zelve? Wat heeft mij toch tegengestraald in de heldere sterrennachten der bergen? Waarom ben ik gegaan? Wat hebben de sterren mij dan gelonkt en wat hebben zij mij beloofd... Is het alles niet dromen van hoogmoed? Bouwen de Bouwmeesters niet de hoogmoed? En ik, wat wil ik? Wat kan ik? Wat zoek ik? Al bouw ik mede, al bouw ik Babel op, waar reik ik...? Tot Baäl...? Is het een droom, of is het een nachtmerrie...? Tot het allerhoogste? Maar wat is het allerhoogste? Is het een godin, is het de sterrentuin van Astarte, is het Baäl zelve? Wat kunnen wij, wat ik, wat de Bouwmeesters? O, het is niets: hoogmoed, ijdelheid... O, het is niets: het is of ik val... Het was niet aan mij om het vee te hoeden, maar wat is aan mij op Babel? Om te zwelgen hier zure wijn? Ik wil weg, maar het is een droom, een nachtmerrie... Om te zwelgen hier zure wijn? Op de bergen zag ik het duidelijk; in de storm hoorde ik het duidelijk: Cyrus, kom tot ons! Cyrus, stijg op...! Welnu, ik kom... ik stijg op...! Maar de sterren schijnen niet meer en zingen niet meer, als de menigte duwt en stuwt, als de wijsgeren lallen, als Myrrha danst...! De sterren schijnen niet meer! De sterren schijnen niet meer! Ik ben het vergeten, wat ik zocht, wat mij lonkte: het allerhoogste! Op de bergen zag ik het als een glans, en hier... hier is niets dan walm...! Walm! Walm!
Hij zwaaide, als dronken, met de armen woest, en stootte Myrrha van zich... Plotseling stond een man op, beschonken, een overlopende schaal in de hand...
- En dus, orakelde hij luid, met de melopee der wijsgeren: Babel bestaat niet...