Houdt u van een open rijtuig, juffrouw Morland?’

‘O ja, zeker. Ik ben zelden in de gelegenheid geweest om erin te zitten, maar ik ben er heel dol op.’

‘Dat doet me genoegen. Ik zal u elke dag meenemen voor een ritje.’

‘Dank u’, zei Catherine, enigszins in verlegenheid gebracht. Ze wist niet of het accepteren van zo’n aanbod wel gepast was.

‘Morgen rijd ik u naar Lansdown Hill.’

‘Dank u, maar heeft uw paard geen rust nodig?’

‘Rust? Hij heeft vandaag maar drieëntwintig mijl gelopen. Onzin. Niets is zo slecht voor een paard als rust. Nergens raken ze zo snel van uit conditie. O nee, terwijl ik hier ben zal ik dat paard van mij elke dag vier uur laten lopen.’

‘Bent u dat echt van plan?’ vroeg Catherine bezorgd. ‘Dat betekent veertig mijl per dag.’

‘Veertig? Ah, vijftig, wat mij betreft. Goed, dan breng ik u morgen naar Lansdown; die afspraak staat dus.’

‘Wat zal dat heerlijk zijn’, riep Isabella, die zich omdraaide. ‘Lieve Catherine, ik benijd je wel, maar ik vrees, broertje, dat er geen ruimte is voor een derde persoon.’

‘Een derde? O nee! Ik ben niet naar Bath gekomen om mijn zusters rond te rijden. Dat zou een mooie grap zijn, werkelijk! Morland zal voor jou moeten zorgen.’

Dit bracht een uitwisseling van beleefdheden tussen de andere twee op gang, maar aan Catherine gingen zowel de bijzonderheden als het resultaat voorbij. Het betoog van haar metgezel, dat tot nu toe levendig was geweest, daalde af tot niets meer dan een korte, maar gedecideerde lofprijzing of veroordeling van het gezicht van elke vrouw die ze tegenkwamen en Catherine, die, zolang ze het volhield, bleef luisteren en instemmen, met alle beleefdheid en meegaandheid van de jonge vrouwelijke geest die het moeilijk vindt een eigen mening te geven die tegen die van een zelfverzekerde man in gaat, vooral wanneer het de schoonheid van haar eigen geslacht betreft, waagde het tenslotte om het onderwerp te veranderen door een vraag te stellen die haar al enige tijd hevig bezighield. Ze zei: ‘Hebt u ooit Udolpho gelezen, meneer Thorpe?’

‘Udolpho? O god, nee! Ik niet. Ik lees nooit romans. Ik heb andere dingen te doen.’

Beschaamd en op haar nummer gezet wilde Catherine zich al verontschuldigen voor de vraag toen hij dit voorkwam door te zeggen: ‘Romans zitten zo vol met larie en apekool. Sinds Tom Jones is er niet een verschenen die ook maar enigszins de moeite waard is, behalve De Monnik. Die heb ik laatst gelezen, maar al die andere, het zijn de stomste dingen die er maar zijn.’

‘Ik denk dat Udolpho u wel zou bevallen, als u het zou lezen. Het is zo interessant.’

‘Mij niet, echt niet! Als ik al een roman lees, zal het er een van mevrouw Radcliff zijn. Haar romans zijn amusant genoeg; die zijn de moeite waard om te lezen, want ze bevatten wat natuurlijke en grappige dingen.’

‘Udolpho is geschreven door mevrouw Radcliff’, zei Catherine met enige aarzeling, uit angst hem te krenken.

‘Nee toch, is dat zo? Ach, nu weet ik het weer. Dat is ook zo. Ik dacht aan dat andere vreselijk stomme boek, dat geschreven is door die vrouw waar zo veel heisa om is, die met die Franse emigrant is getrouwd.’

‘Ik neem aan dat u Camilla bedoelt?’

‘Ja, dat is het boek. Zo onnatuurlijk! Een oude man die op een wip zit! Ik heb ooit het eerste deel ingekeken, maar ik kwam al snel tot de conclusie dat het niets was. Eigenlijk wist ik al wat het was voor ik het zag: zodra ik hoorde dat ze met een emigrant was getrouwd, wist ik zeker dat ik er nooit doorheen zou komen.’

‘Ik heb het niet gelezen.’

‘Dan hebt u niets gemist, dat kan ik u verzekeren. Het is de afgrijselijkste onzin die u zich maar kunt voorstellen. Het gaat alleen maar over een oude man die op een wip zit en Latijn leert, ik zweer het.’

Deze kritiek, waarvan de juistheid helaas niet besteed was aan de arme Catherine, bracht hen bij de deur van mevrouw Thorpes logement en de gevoelens van de scherpzinnige en onbevooroordeelde lezer van Camilla maakten plaats voor de gevoelens van de plichtgetrouwe en liefhebbende zoon toen ze mevrouw Thorpe ontmoetten, die hen al van boven had opgemerkt.

‘Ah, moeder, hoe gaat het?’ zei hij, terwijl hij haar joviaal de hand schudde. ‘Waar hebt u die rare hoed gevonden? U ziet eruit als een oude heks. Morland en ik komen een paar dagen logeren, dus kijk maar uit naar een paar goede bedden in de buurt.’ Deze begroeting scheen de diepste wensen van het moederhart te vervullen, want ze ontving hem met de verruktste en vreugdevolste genegenheid. Vervolgens schonk hij zijn twee zusters een gelijke portie van zijn broederlijke fijngevoeligheid, want hij vroeg beiden hoe het met hen ging en merkte op dat ze er allebei foeilelijk uitzagen.

Deze manieren bevielen Catherine niet, maar hij was de vriend van James en de broer van Isabella en haar oordeel werd verder ontkracht door de verzekering van Isabella, toen ze zich terugtrokken om naar de nieuwe hoed te gaan kijken, dat John haar het charmantste meisje van de wereld vond en doordat John haar voor ze wegging liet beloven dat ze die avond met hem zou dansen. Als ze ouder of verwaander was geweest, zouden dergelijke aanvallen weinig effect hebben gehad, maar waar jeugd en verlegenheid samengaan, is een buitengewone standvastigheid vereist om bestand te zijn tegen de bekoring het charmantste meisje ter wereld te worden genoemd en zo snel besproken te worden als danspartner. Het gevolg was dat Catherine, toen de twee Morlands, na een uur bij de Thorpes te hebben gezeten, op weg gingen naar het huis van meneer Allen en James, nadat de deur achter hen dicht was gegaan, zei: ‘Nou, Catherine, wat vind je van mijn vriend Thorpe?’ in plaats van te antwoorden: ‘Ik mag hem absoluut niet’, zoals ze waarschijnlijk had gedaan als er geen vriendschap en vleierij in het spel waren geweest direct zei: ‘Ik mag hem heel graag; hij lijkt me heel aardig.’

‘Hij is de goedaardigste kerel die er maar kan zijn, een beetje een kletsmajoor, maar dat is voor jouw sekse alleen maar een aanbeveling, geloof ik.