Ik denk dat ik al te veel heb gezegd. Laten we er niet meer over praten.’

Catherine legde zich daar wat beduusd bij neer en stond, na enkele minuten gezwegen te hebben, op het punt terug te komen op wat haar op dat ogenblik meer interesseerde dan welk ander onderwerp ook, namelijk het geraamte van Laurentina, toen haar vriendin dit voorkwam met de opmerking: ‘Laten we in ‘s hemelsnaam naar de andere kant van de zaal gaan. Heb je gemerkt dat er twee afschuwelijke jongemannen zijn die al een halfuur naar mij zitten te staren? Ze hebben me echt uit mijn evenwicht gebracht. Laten we gaan kijken wie de nieuwkomers zijn. Daarheen zullen ze ons niet volgen.’

Ze begaven zich naar het gastenboek en terwijl Isabella de namen bekeek, was het de taak van Catherine om op de handelingen van de twee verontrustende jongemannen te letten.

‘Ze komen toch niet deze kant op? Ik hoop dat ze niet zo brutaal zijn om ons te volgen. Laat het me alsjeblieft weten als ze komen. Ik heb me voorgenomen niet op te kijken.’

Enkele minuten later verzekerde Catherine haar met oprecht plezier dat ze zich niet langer ongemakkelijk hoefde te voelen omdat de heren de Koerzaal net verlaten hadden.

‘Welke kant zijn ze opgegaan?’ vroeg Isabella, terwijl ze zich haastig omdraaide. ‘Een van hen was een bijzonder goed uitziende jongeman.’

‘Ze gingen in de richting van het kerkhof.’

‘Nou, ik ben ongelooflijk blij dat ik ze kwijt ben! En nu, wat vind je ervan om met mij naar Edgar’s Buildings te gaan om naar mijn nieuwe hoed te kijken? Je zei dat je hem graag wilde zien.’

Catherine stemde daar onmiddellijk in toe. ‘Maar’, voegde ze eraan toe, ‘misschien halen we de twee jongemannen wel in.’

‘O, dat geeft niet! Als we ons haasten, zullen we ze snel passeren en ik wil je zo graag mijn nieuwe hoed laten zien.’

‘Maar als we een paar minuten wachten, hoeven we ze helemaal niet te zien.’

‘Die eer gun ik ze niet, dat kan ik je wel vertellen. Ik ben niet van plan mannen met zo veel respect te behandelen. Dat is dé manier om ze te verwennen.’

Tegen deze redenering had Catherine niets in te brengen en daarom, om de onafhankelijkheid van juffrouw Thorpe te demonstreren en haar voornemen het andere geslacht op zijn nummer te zetten, gingen ze onmiddellijk op weg en liepen zo snel ze konden achter de twee jongemannen aan.

 

 

7

In een halve minuut waren ze via het Koerplein bij de poort tegenover de Union Passage gekomen, maar daar werden ze opgehouden. Iedereen die Bath kent, herinnert zich misschien de moeilijkheden bij het oversteken van Cheap Street op dat punt. Het is inderdaad een straat van een zo impertinente aard, zo ongelukkig verbonden met de grote wegen naar Londen en Oxford en het belangrijkste logement van de stad, dat er geen dag voorbij gaat zonder dat groepen dames, hoe belangrijk hun zaken ook zijn, of ze nu op zoek zijn naar gebak, hoeden of (zoals in dit geval) jongemannen, aan een van beide kanten worden opgehouden door rijtuigen, ruiters of karren. Sinds haar verblijf in Bath was dit kwaad door Isabella al minstens drie keer per dag gevoeld en betreurd en ze was nu gedoemd het nogmaals te voelen en betreuren, want precies op het moment waarop ze tegenover de Union Passage stonden en de twee jongemannen zagen die zich door de menigte bewogen en zich een weg zochten langs de goten van dat interessante straatje, werd hun oversteek verhinderd door de nadering van een sjees, die door de koetsier over slecht plaveisel werd gereden met een air alsof hij er heel wat van kon en alle woestheid die nodig leek om de levens van hemzelf, zijn gezelschap en zijn paard zo goed mogelijk in de waagschaal te stellen.

‘O, die afschuwelijke sjezen!’ zei Isabella opkijkend. ‘Wat heb ik daar toch een hekel aan.’ Dit gevoel was weliswaar zeer gerechtvaardigd, maar van korte duur, want ze keek nog eens en riep toen uit: ‘O, heerlijk! Meneer Morland en mijn broer!’

‘Lieve hemel, het is James!’ werd op hetzelfde moment geuit door Catherine en toen de jongemannen hen in het oog kregen, werd het paard onmiddellijk met zo veel geweld ingehouden dat het bijna onderuit ging, en nu een bediende naderbij was gesneld, sprongen de twee heren uit het rijtuig, dat aan zijn zorg werd overgelaten.

Catherine, voor wie deze ontmoeting volledig onverwacht was, begroette haar broer allerhartelijkst en aangezien hij een bijzonder vriendelijk karakter had en een oprechte genegenheid voor haar koesterde, gaf hij van zijn kant blijk van een gelijke mate van voldoening, waar hij nauwelijks tijd voor had terwijl de stralende ogen van juffrouw Thorpe voortdurend zijn aandacht opeisten en hij had haar al snel de verschuldigde eer bewezen, met een mengeling van vreugde en verlegenheid die Catherine, als ze meer inzicht had gehad in de ontwikkeling van gevoelens van anderen en minder in beslag zou zijn genomen door die van haarzelf, duidelijk had gemaakt dat haar broer haar vriendin net zo mooi vond als zijzelf.

John Thorpe, die intussen instructies had gegeven voor de verzorging van de paarden, voegde zich al spoedig bij hen en van hem ontving ze de genoegdoening die haar toekwam, want terwijl hij de hand van Isabella slechts licht en achteloos beroerde, eerde hij haar met een halve korte buiging en een volledig strijken van de voet. Hij was een stevige jongeman van gemiddelde lengte, die, met een onopvallend gezicht en plompe gestalte, bang leek te knap te zijn tenzij hij gekleed ging als een stalknecht, te veel een heer te lijken tenzij hij ongedwongen deed waar hij beleefd moest zijn en vrijpostig waar hij ongedwongen had kunnen zijn. Hij haalde zijn horloge te voorschijn en zei: ‘Hoe lang denkt u dat we erover gedaan hebben vanaf Tetbury, juffrouw Morland?’

‘Ik weet niet hoe ver dat is.’ Haar broer vertelde haar dat het drieëntwintig mijl was.

‘Drieëntwintig!’ riep Thorpe uit. ‘Vijfentwintig op de centimeter.’ Morland protesteerde, voerde het gezag aan van wegenkaarten, herbergiers en mijlstenen, maar zijn vriend negeerde ze allemaal; hij had een betrouwbaardere meetmethode. ‘Ik weet dat het vijfentwintig moet zijn’, zei hij, ‘door de tijd die we erover gedaan hebben. Het is nu half twee. We zijn bij de herberg in Tetbury vertrokken toen de kerkklok elf uur sloeg en ik daag elke man in Engeland uit mijn paard in het tuig minder te laten lopen dan tien mijl per uur en dat maakt het precies vijfentwintig.’

‘Je zit er een uur naast,’ zei Morland, ‘het was nog maar tien uur toen we uit Tetbury vertrokken.’

‘Tien uur? Het was elf uur, ik zweer het! Ik heb elke slag geteld. Die broer van u maakt me nog gek, juffrouw Morland, maar kijk eens naar mijn paard. Hebt u ooit van uw leven een dier gezien dat zo geschapen was voor snelheid?’ (De bediende was juist in het rijtuig gestapt en reed weg.) ‘Wat een rasdraver! Drieëneenhalf uur voor slechts drieëntwintig mijl! Kijk naar het dier en stelt u zich dat voor als u kunt.’

‘Hij ziet er wel erg verhit uit.’

‘Verhit! Hij was nog helemaal fris toen we bij Walcot Church kwamen, maar kijk naar zijn voorhand, kijk naar zijn lendenen, let alleen maar op zijn bewegingen, dat paard kan niet langzamer gaan dan tien mijl per uur; bind zijn benen bij elkaar en hij loopt nog door. Wat vindt u van mijn sjees, juffrouw Morland? Een fraaie, nietwaar? Goede ophanging, in de stad gebouwd, ik heb hem nog geen maand. Hij is gebouwd voor een kerel van Christ Church, een vriend van mij, een heel aardige vent. Hij heeft er een paar weken mee gereden, tot het hem, denk ik, goed uitkwam om hem weg te doen. Toevallig was ik toen net op zoek naar zo’n licht dingetje, hoewel ik eigenlijk mijn zinnen had gezet op een tweewielig rijtuig, maar het laatste trimester kwam ik hem bij toeval tegen op de Magdalenabrug, toen hij Oxford binnenreed. “Hé, Thorpe,” zegt hij, “heb je soms belangstelling voor zo’n karretje als dit? In zijn soort een eersteklas ding, maar ik heb er schoon genoeg van.” “O, verd…,” zei ik, “ik ben je man, wat vraag je?” En hoeveel denkt u dat hij vroeg, juffrouw Morland?’

‘Ik ben bang dat ik geen idee heb.’

‘Tweewielige ophanging, begrijpt u; zitting, bagageruimte, zwaardkast, spatscherm, lampen, zilveren lijstwerk, alles compleet, het ijzerwerk zo goed als nieuw, of beter. Hij vroeg vijftig guineas; ik heb de koop meteen gesloten, gooide het geld neer en het rijtuig was van mij.’

‘En ik ben bang’, zei Catherine, ‘dat ik zo weinig van zulke dingen weet dat ik geen idee heb of het goedkoop of duur was.’

‘Het een nog het ander; ik had hem waarschijnlijk voor minder kunnen krijgen, maar ik heb een hekel aan afdingen en die arme Freeman had geld nodig.’

‘Dat was bijzonder vriendelijk van u’, zei Catherine goedkeurend.

‘O, verd…, als ik de middelen heb om een vriend een plezier te doen, heb ik er een hekel aan om een krentenweger te zijn.’

Er werd nu geïnformeerd naar de plannen van de jongedames en toen de heren hoorden waar ze heen gingen, besloten ze dat ze hen zouden vergezellen naar Edgar’s Buildings en hun opwachting zouden maken bij mevrouw Thorpe. James en Isabella liepen voorop en de laatste was zo tevreden met haar lot, nam met zo veel genoegen de taak op zich om een plezierige wandeling te verzorgen voor degene die met de dubbele aanbeveling kwam de vriend van haar broer en de broer van haar vriendin te zijn en was zo vol van zuivere gevoelens en wars van koketterie, dat ze, toen ze de twee aanstootgevende jongemannen in Milsom Street passeerden, er zo weinig op uit was hun aandacht te trekken dat ze slechts drie keer naar hen omkeek.

John Thorpe liep natuurlijk aan de zijde van Catherine en hernieuwde, na enkele minuten stilte, de conversatie over zijn sjees: ‘U zult echter merken, juffrouw Morland, dat sommige mensen hem goedkoop zouden vinden, want ik had hem de volgende dag al voor tien guineas meer kunnen verkopen. Jackson, van Oriel, bood me onmiddellijk zestig; Morland was erbij toen het gebeurde.’

‘Ja,’ zei Morland, die dit hoorde, ‘maar je vergeet dat je paard erbij inbegrepen was.’

‘Mijn paard! O, verd…! Ik zou mijn paard nog niet voor honderd verkopen.