Hebt u lang zitten wachten? We konden niet eerder komen. Die oude oplichter van een koetsenmaker had een eeuwigheid nodig om iets te vinden wat geschikt was om mee te rijden en nu is het maar tienduizend tegen één dat ze het begeven voor we de straat uit zijn. Hoe gaat het met u, mevrouw Allen? Een fantastisch bal gisteravond, vindt u niet? Kom, juffrouw Morland, een beetje snel, want de anderen zijn in een drommelse haast om op weg te gaan. Ze willen het gehobbel achter de rug hebben.’

‘Wat bedoelt u?’ zei Catherine. ‘Waar gaan jullie heen?’

‘Waar we heen gaan? Wat nu, u hebt onze afspraak toch niet vergeten! Waren wij het er niet over eens dat we vanmorgen een ritje zouden maken? Wat een hoofd als een vergiet! We gaan naar de heuvel van Claverton.’

‘Er is wel iets over gezegd, dat herinner ik me,’ zei Catherine, terwijl ze mevrouw Allen vragend aankeek, ‘maar ik had u echt niet verwacht.’

‘Mij niet verwacht? Dat is een goeie! En wat een stennis zou u geschopt hebben als ik niet was gekomen.’

Intussen was Catherines zwijgende beroep op haar vriendin absoluut verspild, want mevrouw Allen, die in het geheel niet gewoon was zichzelf uit te drukken door middel van een blik, was zich er niet van bewust dat dit ooit de bedoeling kon zijn van iemand anders en Catherine, die haar wens om juffrouw Tilney te ontmoeten op dat ogenblik wel even kon uitstellen ten gunste van een ritje en dacht dat het niet ongepast kon zijn om met meneer Thorpe mee te gaan, daar Isabella en James ook mee zouden gaan, was daardoor verplicht zich iets duidelijker uit te drukken. ‘Wel, mevrouw, wat vindt u ervan? Kunt u mij een uurtje of twee missen? Zal ik gaan?’

‘Je moet doen waar je zin in hebt, lieve kind’, antwoordde mevrouw Allen, met de grootste onverschilligheid. Catherine volgde dit advies op en rende weg om zich klaar te maken. Na enkele minuten verscheen ze weer, waardoor de twee anderen nauwelijks de tijd hadden gekregen om een paar korte zinnen te uiten om haar lof te zingen, nadat Thorpe er eerst voor had gezorgd dat mevrouw Allen zijn sjees had bewonderd. Toen haar vriendin hun veel plezier had gewenst, haastten beiden zich de trap af. ‘Mijn lieve vriendin,’ riep Isabella uit, naar wie de plicht van de vriendschap haar onmiddellijk riep, voor ze in het rijtuig kon stappen, ‘je hebt minstens drie uur nodig gehad om je klaar te maken. Ik was bang dat je ziek was. Wat hebben we gisteravond een verrukkelijk bal gehad. Ik heb je wel duizend dingen te vertellen, maar haast je en stap in, want ik wil graag op weg gaan.’

Catherine volgde haar instructies en draaide zich om, maar niet zo snel dat ze haar vriendin niet luidkeels tegen James hoorde verklaren: ‘Wat een allerliefst meisje is ze. Ik ben werkelijk dol op haar.’

‘Schrik niet, juffrouw Morland,’ zei Thorpe, terwijl hij haar hielp instappen, ‘als mijn paard wat springerig is wanneer we beginnen te rijden. Hij zal waarschijnlijk eerst een paar keer bokken en een minuutje nodig hebben om op gang te komen, maar hij zal snel weten wie zijn meester is. Hij is bijzonder levendig en speels, maar er schuilt geen kwaad in hem.’

Catherine vond dit portret niet bepaald uitnodigend, maar het was te laat voor haar om zich terug te trekken en ze was te jong om toe te geven dat ze bang was. Dus legde ze zich neer bij haar lot, ging, vertrouwend op de kennis van het dier waarover de eigenaar zo had opgeschept, rustig zitten en zag hoe Thorpe naast haar plaatsnam. Toen alles in gereedheid was gebracht, werd de bediende, die bij het hoofd van het paard stond op gewichtige toon gevraagd ‘hem te laten gaan’ en daar gingen ze, op de rustigste manier die maar denkbaar is, zonder bokkensprongen of gesteiger of ook maar iets wat daarop leek. Catherine was verrukt over deze gelukkige ontsnapping en sprak haar genoegen daarover met dankbare verrassing uit en haar metgezel vereenvoudigde de zaak onmiddellijk door haar te verzekeren dat dit volledig te danken was aan de oordeelkundige manier waarop hij op dat moment de teugels had gehouden en de bijzondere scherpzinnigheid en behendigheid waarmee hij zijn zweep had gehanteerd. Hoewel Catherine zich afvroeg waarom hij, als hij zijn paard zo volkomen onder controle had, het nodig had gevonden om haar te verontrusten met een relaas over zijn nukken, feliciteerde ze zichzelf oprecht met het feit dat ze onder de hoede was van een uitstekend koetsier. En toen ze merkte dat het dier zich op dezelfde rustige manier bleef voortbewegen, zonder ook maar de geringste neiging te vertonen tot enige onplezierige levendigheid of (ervan uitgaande dat zijn onvermijdelijke snelheid tien mijl per uur was) een alarmerend tempo, gaf Catherine zich op die mooie, milde dag in februari met een gevoel van veiligheid over aan alle geneugten van frisse lucht en beweging van de meest stimulerende aard. Op hun eerste korte dialoog volgde een stilte van enkele minuten, die zeer abrupt verbroken werd door Thorpes opmerking: ‘Die ouwe Allen is zo rijk als een jood, is het niet?’ Catherine begreep hem niet en hij herhaalde zijn vraag en voegde er ter verduidelijking aan toe: ‘Die ouwe Allen, de man bij wie u logeert.’

‘O! Meneer Allen, bedoelt u. Ja, ik geloof dat hij heel rijk is.’

‘En geen kinderen?’

‘Nee, niet één.’

‘Dat is prachtig voor zijn erfgenamen. Hij is uw peetvader, nietwaar?’

‘Mijn peetvader? Nee.’

‘Maar u brengt veel tijd met hen door.’

‘Ja, heel veel.’

‘Precies, dat bedoel ik maar. Hij lijkt best een aardige ouwe kerel en heeft er volgens mij goed van geleefd; hij heeft niet voor niets jicht. Drinkt hij zijn dagelijkse fles?’

‘Zijn dagelijkse fles? Nee. Waarom denkt u dat? Hij is bijzonder gematigd in zijn gewoonten en u meent toch niet dat hij gisteravond aangeschoten was?’

‘Lieve hemel nog aan toe! Vrouwen denken altijd dat mannen dronken zijn. Wat? U denkt toch niet dat een man van één fles overstag gaat? Wat ik heel zeker weet is dit: als iedereen zijn dagelijkse fles zou drinken, zouden er heel wat minder kwalen zijn dan nu. Het zou alleen maar goed voor ons zijn.’

‘Dat kan ik niet geloven.’

‘God nog aan toe, het zou de redding zijn voor duizenden. In dit land wordt nog niet een honderdste van de wijn gedronken die gedronken zou moeten worden. Dat is nodig in ons mistige klimaat.’

‘Maar ik heb gehoord dat er in Oxford heel wat wijn wordt gedronken.’

‘In Oxford? In Oxford wordt tegenwoordig niet gedronken, dat verzeker ik u.