We rijden rechtstreeks naar Clifton om daar te dineren en zodra we gegeten hebben en als er nog tijd voor is, gaan we door naar Kingsweston.’

‘Ik betwijfel of we zoveel kunnen doen’, zei Morland.

‘Doe niet zo somber!’ riep Thorpe uit. ‘We kunnen wel tien keer zoveel doen. Kingsweston, zeker! En Blaize Castle ook en alles wat we verder maar tegenkomen, maar jouw zuster hier zegt dat ze niet meegaat.’

‘Blaize Castle?’ riep Catherine. ‘Wat is dat?’

‘Het mooiste slot van Engeland; zeker de moeite waard om vijftig mijl voor te rijden.’

‘Maar is het echt een kasteel, een oud kasteel?’

‘Het oudste van het koninkrijk.’

‘Maar lijkt het op de kastelen in de boeken?’

‘Precies, helemaal hetzelfde.’

‘Nee, eerlijk, zijn er torens en lange galerijen?’

‘Tientallen.’

‘Dan zou ik het graag willen zien, maar ik kan niet; ik kan niet mee.’

‘Niet mee? Lieve kind, wat bedoel je?’

‘Ik kan niet mee omdat (ze sloeg haar ogen neer terwijl ze sprak, uit vrees voor Isabella’s glimlach) ik juffrouw Tilney en haar broer verwacht om mij op te halen voor een wandeling. Ze hadden beloofd om twaalf uur te komen, maar toen regende het. Nu het zulk mooi weer is geworden, verwacht ik hen binnen afzienbare tijd.’

‘Dat zou ik maar niet doen,’ riep Thorpe, ‘want toen wij Broad Street indraaiden, zag ik hen; rijdt hij geen faëton met lichte vossen?’

‘Dat zou ik werkelijk niet weten.’

‘Ja, ik weet het wel; ik heb hem gezien. U hebt het over de man met wie u gisteravond danste, nietwaar?’

‘Ja.’

‘Nou, ik zag hem op dat moment Lansdown Road indraaien; hij reed met een goedgekleed meisje.’

‘Hebt u dat echt gezien?’

‘Ik zweer het; ik herkende hem meteen en die knollen van hem zagen er ook niet onaardig uit.’

‘Dat is vreemd, maar ik neem aan dat ze dachten dat het te modderig zou zijn voor een wandeling.’

‘Dat zou heel goed kunnen, want ik heb nooit van mijn leven zo veel modder gezien. Wandelen? Je kunt net zomin wandelen als vliegen! Het is de hele winter nog niet zo modderig geweest; je staat er overal tot aan je enkels in.’

Isabella bevestigde dit: ‘Mijn liefste Catherine, je hebt geen idee van de modder. Kom, je moet meegaan; je kunt nu niet meer weigeren.’

‘Ik zou het kasteel graag zien, maar mogen we overal komen? Mogen we elke trap op en elk vertrek in?’

‘Ja, ja, alle hoeken en gaten.’

‘Maar… als ze maar een uurtje weg zijn gegaan, tot het droger is en dan langskomen?’

‘Wees gerust, daar hoeft u niet bang voor te zijn, want ik hoorde Tilney tegen een man die net te paard passeerde roepen dat ze naar Wicks Rocks gingen.’

‘Goed, zal ik meegaan, mevrouw Allen?’

‘Je moet doen wat je wilt, lieve kind.’

‘Mevrouw Allen, u moet haar overhalen om mee te gaan’, was de kreet van het hele gezelschap. Mevrouw Allen was daar niet ongevoelig voor. ‘Wel, lieve kind,’ zei ze, ‘ik denk dat je mee moet gaan.’ Twee minuten later waren ze op weg.

Catherines gevoelens waren, toen ze in het rijtuig stapte, zeer verward en waren verdeeld tussen spijt over het verlies van één genoegen en hoop op een ander, dat bijna net zo groot was, hoewel ze sterk verschilden. Ze kon onmogelijk vinden dat de Tilneys haar fatsoenlijk hadden behandeld nu ze hun afspraak zo gemakkelijk hadden opgegeven zonder haar enige boodschap of verontschuldiging te doen toekomen. Het was nog maar net een uur later dan de tijd die ze voor het begin van hun wandeling hadden vastgesteld en ondanks de verhalen over de wonderbaarlijke vermenigvuldiging van modder in de loop van dat uur moest ze door wat ze met haar eigen ogen zag, constateren dat ze met weinig ongemak hadden kunnen gaan. Het was een pijnlijk gevoel door hen afgewezen te zijn. Aan de andere kant vormde de verrukking van het verkennen van een bouwwerk als Udolpho, zoals ze Blaize Castle in haar fantasie zag, een zo groot tegenwicht dat het bijna alles goed kon maken.

Ze reden rap door Pulteney Street en over Laura Place zonder dat er veel werd gezegd. Thorpe praatte tegen zijn paard en zij liet haar gedachten, afwisselend gaan over verbroken beloften en vervallen gewelven, faëtons en verborgen ruimten, de familie Tilney en valluiken. Toen ze Argyle Buildings bereikten, werd ze echter opgeschrikt door deze opmerking van haar metgezel. ‘Wie is dat meisje dat zo scherp naar u keek toen ze passeerde?’

‘Wie? Waar?’

‘Op het trottoir aan de rechterkant; ze moet nu bijna uit het gezicht zijn.’ Catherine keek om en zag juffrouw Tilney leunend op haar broers arm langzaam de straat uitlopen. Ze zag beiden naar haar omkijken. ‘Stop, stop, meneer Thorpe,’ riep ze ongeduldig, ‘het is juffrouw Tilney, ze is het echt. Hoe kon u tegen mij zeggen dat ze weg waren? Stop, stop, ik wil onmiddellijk uitstappen en naar hen toe gaan.’ Maar wat hadden haar woorden voor zin? Thorpe zweepte zijn paard alleen maar aan tot een steviger draf. De Tilneys, die al snel ophielden haar na te kijken, waren in een ogenblik uit het gezicht verdwenen en de hoek omgegaan van Laura Place en een ogenblik later werd zij zelf Market Place opgereden. Nog steeds, echter en gedurende de hele lengte van een volgende straat, smeekte ze hem te stoppen. ‘Alstublieft, stop, meneer Thorpe. Ik kan niet meegaan. Ik wil niet meegaan. Ik moet terug naar juffrouw Tilney.’ Maar meneer Thorpe lachte alleen, liet zijn zweep knallen, spoorde zijn paard aan, maakte vreemde geluiden en reed door. En hoe boos en geërgerd Catherine ook was, nu ze niet in staat was weg te komen, was ze gedwongen het daarbij te laten en toe te geven. Haar verwijten waren echter niet zuinig. ‘Hoe hebt u mij zo kunnen misleiden, meneer Thorpe? Hoe kon u zeggen dat u ze Lansdown Road op zag rijden? Ik had dit voor niets ter wereld willen laten gebeuren. Ze moeten dit wel heel vreemd vinden, heel ongemanierd van mij! Dat ik ze zelfs gepasseerd ben zonder een woord te zeggen! U kunt zich niet voorstellen hoe boos ik ben; ik zal geen enkel plezier hebben in Clifton, noch ergens anders.