‘Het breekt mijn hart om je zo te zien. Het was natuurlijk bijzonder schokkend, maar de schuld ligt volledig bij de Tilneys. Waarom waren ze niet wat punctueler? Het was modderig, inderdaad, maar wat gaf dat? John en ik zouden ons daar nooit door hebben laten tegenhouden. Ik ben bereid alles te trotseren als het om vriendschap gaat; dat is mijn instelling en John is precies hetzelfde; hij heeft ongelooflijk sterke gevoelens. Lieve hemel, wat heb jij een heerlijke kaarten! Koningen nog wel! Ik ben nooit van mijn leven zo gelukkig geweest! Ik wens ze jou vijftig keer liever toe dan mezelf.’
En nu mag ik mijn heldin overlaten aan de slapeloze nacht, die als ware heldin haar deel is; aan een kussen bestrooid met doornen en nat van tranen. En ze mag zichzelf gelukkig prijzen als ze nog één goede nachtrust geniet in de loop van de volgende drie maanden.
12
‘Mevrouw Allen,’ zei Catherine de volgende morgen, ‘zou het kwaad kunnen als ik juffrouw Tilney vandaag een bezoek breng? Ik zal geen rustig moment hebben voor ik alles heb uitgelegd.’
‘Natuurlijk, lieve kind, ga, maar trek een witte jurk aan; juffrouw Tilney draagt altijd wit.’
Catherine gaf hier opgewekt gehoor aan en was, eenmaal juist gekleed, ongeduldiger dan ooit om naar de Koerzaal te gaan, waar ze kon informeren naar het onderkomen van generaal Tilney, want hoewel ze geloofde dat ze in Milsom Street logeerden, was ze niet zeker van het huis en de wisselvallige overtuigingen van mevrouw Allen maakten het alleen maar twijfelachtiger. Ze werd naar Milsom Street verwezen en na het nummer goed in haar hoofd te hebben geprent, haastte ze zich met gretige stappen en kloppend hart op weg om haar bezoek af te leggen, haar gedrag uit te leggen en vergeven te worden. Ze liep lichtvoetig langs het kerkhof en wendde resoluut haar ogen af opdat ze niet verplicht zou zijn haar lieve Isabella met haar dierbare familie te zien, die, naar ze reden had aan te nemen, in een winkel in de buurt waren. Ze bereikte het huis zonder enig beletsel, keek naar het nummer, klopte op de deur en vroeg naar juffrouw Tilney. De man meende dat juffrouw Tilney thuis was, maar was hier niet geheel zeker van. Wilde ze zo vriendelijk zijn haar naam door te geven? Ze gaf haar kaartje. Enkele minuten later keerde de bediende terug en zei, met een blik die zijn woorden bepaald niet bevestigde, dat hij zich had vergist, want dat juffrouw Tilney uit was gegaan. Met een blos van schaamte verliet Catherine het huis. Ze was er bijna van overtuigd dat juffrouw Tilney wel thuis was en te beledigd was om haar te ontvangen en terwijl ze door de straat terugliep, kon ze het niet laten om een blik te werpen op de ramen van de woonkamer in de verwachting haar daar te zien, maar er verscheen niemand aan het raam. Aan het eind van de straat gekomen, keek ze echter nog een keer om en toen zag ze, niet voor een raam, maar uit de deur komend, juffrouw Tilney zelf. Ze werd gevolgd door een heer in wie Catherine haar vader meende te herkennen en ze liepen in de richting van Edgar’s Buildings. Catherine, die zich zeer beschaamd voelde, vervolgde haar weg. Ze kon zelf bijna boos worden om een zo boze onbeleefdheid, maar onderdrukte haar gevoelens van wrok bij de gedachte aan haar eigen onnozelheid. Ze wist niet hoe zwaar een vergrijp als het hare volgens de regels van de goede omgangsvormen aangerekend kon worden, in welke mate een gebrek aan vergevingsgezindheid gepast was, noch welke botheden zij terecht terug mocht verwachten.
Ze voelde zich zo terneergeslagen en vernederd dat ze zelfs met de gedachte speelde die avond niet met de anderen naar het theater te gaan, maar toegegeven moet worden dat ze niet van lange duur waren, want al snel bedacht ze, in de eerste plaats, dat ze geen enkel excuus had om thuis te blijven en, in de tweede plaats, dat het een stuk was dat ze heel graag wilde zien. Dus gingen ze allemaal naar het theater; er verschenen geen Tilneys om haar te plagen of te plezieren; ze vreesde dat een liefde voor het toneel niet gerangschikt kon worden onder hun vele volkomenheden, maar misschien waren ze gewend aan de betere voorstellingen van het Londense toneel, dat, zoals ze van Isabella had gehoord, al het andere ‘behoorlijk vreselijk’ maakte. Ze werd niet teleurgesteld in haar eigen plezierige verwachting, want door de komedie kon ze haar zorgen zo goed van zich afzetten dat niemand die haar gedurende de eerste vier bedrijven zou hebben gadegeslagen, vermoed zou hebben dat ze zich ook maar in de geringste mate ellendig voelde. Aan het begin van het vijfde bedrijf bracht de plotselinge verschijning van meneer Henry Tilney en zijn vader, die zich bij een gezelschap in de tegenoverliggende loge voegden, haar gevoelens van zorg en verdriet terug. Het toneel kon haar niet langer echt vermaken, niet langer volledig boeien. Gemiddeld was elke tweede blik gericht op de tegenoverliggende loge en gedurende het verloop van twee hele scènes observeerde ze Henry Tilney, zonder ook maar één keer zijn blik te kunnen trekken. Hij kon niet langer verdacht worden van onverschilligheid ten opzichte van het theater; gedurende twee hele scènes was zijn aandacht geen moment afgeleid van het toneel. Ten slotte keek hij echter naar haar en maakte een buiging, maar wat voor een buiging! Er gingen geen glimlach, geen verdere blikken aan gepaard; zijn ogen gingen onmiddellijk terug in de eerdere richting. Catherine was rusteloos van ellende; ze had wel naar de loge kunnen rennen waar hij zat en hem kunnen dwingen haar verklaring aan te horen. De gevoelens die haar beheersten, waren eerder natuurlijk dan heroïsch: in plaats van zich in haar waardigheid gekwetst te voelen door deze snelle veroordeling, in plaats van in bewuste onschuld trots te besluiten haar verontwaardiging te tonen aan hem die
daar ook maar enige twijfel aan kon koesteren, hem de moeite te laten nemen naar een verklaring te zoeken en het verleden alleen toe te lichten door zijn blik te mijden, of met iemand anders te flirten, nam ze alle schuld voor het wangedrag op zich, of tenminste voor de schijn daarvan en wilde ze niets anders dan de gelegenheid krijgen om de oorzaak te verklaren.
Het toneelstuk was afgelopen, het gordijn viel en Henry Tilney was niet meer te zien waar hij tot op dat moment gezeten had, maar zijn vader zat nog op zijn plaats; misschien zou hij nu naar hun loge komen. Ze had gelijk; hij verscheen na enkele minuten en sprak, nadat hij zich een weg had gebaand door de nu uitdunnende menigte, met een soort kalme beleefdheid tegen mevrouw Allen en haar vriendin. De laatste antwoordde hem met minder kalmte: ‘O, meneer Tilney, ik wilde u zo vreselijk graag spreken en mijn verontschuldigingen aanbieden.
1 comment