Ik moet zo onbeleefd op u overgekomen zijn, maar het was werkelijk niet mijn fout, dat is toch zo, mevrouw Allen? Hebben ze mij niet verteld dat meneer Tilney samen met zijn zuster in een faëton was vertrokken? Wat kon ik doen? Maar ik was tienduizend keer liever bij u geweest, is het niet zo, mevrouw Allen?’

‘Kind, je kreukt mijn jurk’, was het antwoord van mevrouw Allen.

Haar verzekering, hoe op zichzelf staand dan ook, was echter niet aan dovemansoren gezegd en bracht een hartelijker, natuurlijker glimlach op zijn gezicht en hij antwoordde op een toon die nog maar weinig voorgewende reserve bevatte: ‘We waren u in elk geval zeer erkentelijk dat u ons een prettige wandeling toewenste nadat we u in Argyle Street gepasseerd waren; u was zo vriendelijk bewust om te kijken.’

‘Maar ik heb u geen prettige wandeling gewenst; ik zou niet op het idee zijn gekomen, maar ik heb meneer Thorpe gesmeekt om te stoppen; ik had u nog niet gezien of ik heb hem dat gevraagd; nietwaar, mevrouw Allen, is dat niet… O, u was er niet bij, maar dat heb ik werkelijk gedaan en meneer Thorpe had alleen maar hoeven stoppen of ik was eruit gesprongen en achter u aan gerend.’

Is ergens ter wereld een Henry te vinden die ongevoelig zou zijn voor zo’n verklaring? Henry Tilney was dat tenminste niet. Met een nog hartelijker glimlach zei hij alles wat gezegd moest worden over de zorg en spijt van zijn zuster en haar vertrouwen in Catherines eergevoel. ‘O, vertel mij alstublieft niet dat juffrouw Tilney niet boos was,’ riep Catherine uit, ‘want ik weet zeker dat ze dat was. Ze wilde mij vanmorgen niet ontvangen toen ik op bezoek kwam; ik zag haar een minuut nadat ik was vertrokken het huis verlaten; ik voelde me gekwetst, maar niet beledigd. Misschien wist u niet dat ik daar geweest ben.’

‘Ik was er op dat moment niet; ik hoorde het van Eleanor en ze heeft er van dat ogenblik af naar verlangd u te ontmoeten om de reden voor deze onbeleefdheid uit te leggen, maar misschien kan ik dat net zo goed doen. Er was niets anders aan de hand dan dat mijn vader het niet goed vond - ze stonden juist op het punt uit te gaan en hij had haast en wilde van geen uitstel horen. Dat was alles, dat verzeker ik u. Ze was zeer geërgerd en wilde zich zo snel mogelijk verontschuldigen.’

Deze informatie was een grote geruststelling voor Catherine; toch bleef er nog enige bezorgdheid over, waaruit de volgende vraag voortkwam, die op zichzelf volkomen onschuldig was, maar vrij verwarrend voor de heer: ‘Maar, meneer Tilney, waarom was ù minder grootmoedig dan uw zuster? Als zij zo veel vertrouwen in mijn goede bedoelingen had en ervan uit kon gaan dat het slechts een vergissing was, waarom was ù dan zo bereid het als een belediging te beschouwen?’

‘Ik? Ik voelde me beledigd?’

‘Ja, dat weet ik zeker, door de blik in uw ogen toen u de loge binnenging; u was boos.’

‘Ik boos? Ik had het recht niet.’

‘Niemand die uw gezicht zag zal gedacht hebben dat u het recht niet had.’ Hij reageerde door haar te vragen plaats voor hem te maken en over het toneelstuk te praten.

Hij bleef enige tijd bij hen en was alleen te vriendelijk om Catherine geheel tevreden achter te laten toen hij wegging. Voor ze afscheid namen, kwamen ze echter overeen dat de voorgenomen wandeling zo snel mogelijk zou moeten plaatsvinden en, nadat ze de teleurstelling over het feit dat hij hun loge verliet van zich af had gezet, was ze, al met al, een van de gelukkigste mensen ter wereld.

Terwijl ze met elkaar praatten, had ze met enige verbazing gezien dat John Thorpe, die zich nooit langer dan tien minuten op dezelfde plaats ophield, in gesprek was met generaal Tilney en ze voelde nog iets meer dan verbazing toen ze meende te bespeuren zelf het voorwerp van hun aandacht en onderhoud te zijn. Wat zouden ze over haar te zeggen hebben? Ze vreesde dat haar verschijning generaal Tilney niet beviel: ze vond dat dit wel gebleken was toen hij haar liever de toegang tot zijn dochter weigerde dan bereid te zijn zijn eigen wandeling een paar minuten uit te stellen. ‘Hoe heeft meneer Thorpe uw vader leren kennen?’ vroeg ze bezorgd, terwijl ze haar metgezel op hen wees. Hij had geen idee, maar zoals elke militair had zijn vader een grote kennissenkring.

Toen de vermakelijkheden voorbij waren, kwam Thorpe hen assisteren bij het vertrek. Het directe doel van zijn attenties was Catherine en terwijl ze in de hal wachtten op een koets voorkwam hij de vraag die van haar hart al naar het puntje van haar tong was gereisd, door op een gewichtige manier bij haar te informeren of ze hem met generaal Tilney had zien praten: ‘Hij is een geweldige ouwe kerel, ik zweer het, flink, actief… ziet er zo jong uit als zijn zoon. Ik heb grote achting voor hem, dat verzeker ik u: een beschaafde, nette kerel, zoals je zelden vindt.’

‘Maar hoe hebt u hem leren kennen?’

‘Leren kennen! Er lopen hier maar weinig mensen rond die ik niet ken. Ik kom hem al jaren tegen in de Bedford en vandaag herkende ik zijn gezicht op het moment dat hij de biljartzaal binnenkwam. Een van de beste spelers die er zijn, overigens en we hebben een partijtje gespeeld, hoewel ik eerst bijna bang van hem was; de kansen waren vijf tegen vier tegen me en als ik niet een van de zuiverste stoten had gemaakt die er misschien wel ooit in de wereld gemaakt zijn… ik raakte zijn bal precies, maar dat kan ik u niet uitleggen zonder een tafel; maar ik hèb hem verslagen. Een aardige kerel, zo rijk als een jood. Ik zou wel bij hem willen dineren; hij geeft fantastische diners. Maar waar denkt u dat we over gepraat hebben? Over u. Ja, allemachtig en de generaal vindt u een van de aardigste meisjes van Bath.’

‘Ach, onzin! Hoe kunt u dat zeggen?’

‘En wat denkt u dat ik heb gezegd?’ (zijn stem dempend) ‘Uitstekend, generaal, zei ik, ik ben het helemaal met u eens.’

Op dat moment speet het Catherine, die heel wat minder ingenomen was met zijn bewondering dan met die van generaal Tilney, niet dat ze weggeroepen werd door mevrouw Allen. Thorpe stond er echter op haar naar haar koets te begeleiden en ging, tot het moment waarop ze instapte, door met dit soort subtiele vleierij, ondanks haar verzoek hiermee op te houden.

Dat generaal Tilney haar zou bewonderen in plaats van afkeuren, was heerlijk en ze bedacht verheugd dat ze geen vrees meer hoefde te hebben voor een ontmoeting met iemand van de familie. De avond had veel meer voor haar gedaan dan verwacht had mogen worden.

 

 

13

Maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag en zaterdag zijn nu voor de lezer de revue gepasseerd, de gebeurtenissen van elke dag, met zijn hoop en vrees, ergernissen en genoegens zijn afzonderlijk verteld en slechts de kwellingen van zondag blijven nog over om te beschrijven en de week af te sluiten. Wat het Clifton-plan betreft, was er sprake van uitstel, geen afstel, en het werd tijdens het middagbezoek van deze dag aan de Crescent weer naar voren gebracht. In een persoonlijk onderhoud tussen Isabella en James en omdat Isabella haar zinnen erop had gezet om te gaan en James niet minder gretig was haar een plezier te doen, werd overeengekomen dat het uitstapje, op voorwaarde dat het weer goed was, de volgende ochtend zou plaatsvinden en dat ze vroeg zouden vertrekken om op tijd weer thuis te zijn. Nu de zaak aldus was beklonken en Thorpes goedkeuring was verkregen, bleef alleen Catherine over om op de hoogte te worden gesteld. Ze had hen enkele minuten verlaten om met juffrouw Tilney te praten. In die tussentijd werd het plan voltooid en zodra ze terugkwam werd haar instemming verlangd, maar in plaats van de blijde aanvaarding die Isabella had verwacht, zag Catherine er ernstig uit, betuigde haar grote spijt en zei dat ze niet kon gaan. De afspraak die haar al tijdens de eerste poging had moeten weerhouden om mee te gaan, maakte het haar onmogelijk hen nu te vergezellen. Ze had zojuist met juffrouw Tilney afgesproken de beloofde wandeling de volgende ochtend te maken; dit was een vaste afspraak en ze zou zich onder geen enkel beding terugtrekken. Maar dat ze zich moest en zou terugtrekken was onmiddellijk de vurige wens van de beide Thorpes; ze moesten de volgende dag naar Clifton, ze zouden niet zonder haar gaan; ze kon zo’n wandelingetje toch wel een dag opschuiven en ze namen absoluut geen genoegen met een weigering.