Ze werd nu gezien door vele jongemannen die nog niet in haar buurt waren geweest. Er was er echter niet één die bij haar aanblik in hartstochtelijke bewondering raakte, er ging geen fluistering van gretige navraag door de zaal, noch was er ook maar iemand die haar een goddelijk wezen noemde. Toch zag Catherine er uitstekend uit en als het gezelschap haar slechts drie jaar daarvoor had gezien, zou ze nu bijzonder knap zijn gevonden.
Er werd echter wel naar haar gekeken en met enige bewondering, want ze hoorde zelf hoe twee heren haar een mooi meisje noemden. Deze woorden hadden het gewenste effect. Ze vond de avond onmiddellijk veel plezieriger dan tevoren - haar bescheiden ijdelheid was bevredigd. Ze was de twee jongemannen voor deze eenvoudige loftuiting dankbaarder dan een ware heldin zou zijn geweest voor vijftien sonnetten waarin haar charmes bezongen werden, en vriendelijk gestemd jegens de hele wereld en volkomen tevreden met haar deel van de publieke aandacht ging ze naar haar zitplaats.
3
Elke ochtend bracht nu zijn vaste verplichtingen. Er moesten winkels worden bezocht, een nieuw deel van de stad worden bekeken en er moest een bezoek worden gebracht aan de Koerzaal, waar ze een uur lang op en neer paradeerden, naar iedereen keken en met niemand spraken. De wens om in Bath een grote kennissenkring te hebben, speelde nog steeds een grote rol voor mevrouw Allen en ze herhaalde deze na elk nieuw bewijs, dat elke ochtend bracht, dat ze werkelijk niemand kende.
Ze verschenen in de Benedenzalen en hier was het lot onze heldin beter gezind. De ceremoniemeester stelde een zeer beschaafde jongeman aan haar voor als danspartner. Zijn naam was Tilney. Hij leek ongeveer vier- of vijfentwintig jaar oud, was vrij lang, had aangename gelaatstrekken, een bijzonder intelligente en levendige blik en was weliswaar niet echt knap, maar kwam dicht in de buurt. Zijn conversatie was goed en Catherine prees zich bijzonder gelukkig. Terwijl ze dansten, was er weinig gelegenheid om te praten, maar toen ze aan de thee zaten, bleek hij net zo aangenaam als ze al verwacht had. Hij sprak vlot en geestig en had een ondeugende en grappige manier van doen die intrigeerde, maar nauwelijks door haar begrepen werd. Na wat gepraat over zaken waartoe hun omgeving op een natuurlijke manier aanleiding gaf, zei hij plotseling tegen haar: ‘Wat de passende belangstelling voor een partner betreft, mevrouw, ben ik tot nu toe ernstig in gebreke gebleven. Ik heb u nog niet eens gevraagd hoe lang u al in Bath bent, of u hier ooit eerder bent geweest, of u naar de Bovenzalen, naar het theater en naar het concert bent geweest en wat u in het algemeen van de plaats vindt. Ik ben bijzonder onachtzaam geweest, maar bent u nu in de gelegenheid mij ten aanzien van deze punten tevreden te stellen? Als u dat bent, zal ik onmiddellijk beginnen.’
‘U hoeft die moeite niet te nemen, meneer.’
‘Het is geen moeite, dat verzeker ik u, mevrouw.’ Toen, terwijl hij zijn gezicht in een namaakglimlach plooide en aanstellerig zijn stem liet zakken, hernam hij met een dwaze grijns: ‘Bent u al lang in Bath, mevrouw?’
‘Ongeveer een week, meneer’, antwoordde Catherine, terwijl ze haar best deed niet te lachen.
‘Werkelijk!’ met gespeelde verbazing.
‘Waarom zou u verbaasd zijn, meneer?’
‘Inderdaad, waarom!’ zei hij op zijn gewone toon, ‘Maar het moet lijken alsof uw antwoord aanleiding geeft tot enige emotie en verbazing is gemakkelijker voor te wenden en niet minder aanvaardbaar dan een andere. Maar laten we verder gaan. Bent u hier ooit eerder geweest, mevrouw?’
‘Nooit, meneer.’
‘Juist! Hebt u de Bovenzalen al met een bezoek vereerd?’
‘Ja, meneer, ik ben daar maandag geweest.’
‘Bent u naar het theater geweest?’
‘Ja, meneer, ik ben dinsdag naar de voorstelling geweest.’
‘Naar het concert?’
‘Ja, meneer, op woensdag.’ ‘En bent u al met al tevreden over Bath?’
‘Ja, ik vind het hier heel plezierig.’
‘Nu moet ik een gemaakt lachje laten zien en daarna kunnen we weer gewoon doen.’
Catherine wendde haar hoofd af, niet wetend of ze het zou wagen te lachen.
‘Ik zie wat u van mij denkt’, zei hij somber. ‘Ik zal morgen in uw dagboek een slechte indruk maken.’
‘Mijn dagboek?’
‘Ja, ik weet precies wat u zult schrijven: ‘Vrijdag naar de Benedenzalen geweest. Droeg mijn jurk van gebloemde mousseline met blauwe garnering, effen zwarte schoenen, zag er bijzonder goed uit, maar werd op een vreemde manier lastig gevallen door een rare, zonderlinge man, die erop stond met mij te dansen en mij in verlegenheid bracht met zijn onzin.’
‘Werkelijk, zoiets zou ik niet schrijven.’
‘Zal ik u zeggen wat u behoort te schrijven?’
‘Als u wilt.’
‘Ik heb met een bijzonder aardige jongeman gedanst, geïntroduceerd door meneer King. Heb veel met hem gepraat. Lijkt een uiterst geniaal man. Hoop hem beter te leren kennen. Dat, mevrouw, is wat ik graag wil dat u schrijft.’
‘Maar misschien houd ik helemaal geen dagboek bij.’
‘Misschien zit u helemaal niet in deze zaal en zit ik niet bij u. Dat zijn zaken waaraan net zozeer kan worden getwijfeld. Geen dagboek! Hoe kunnen uw afwezige nichtjes het verloop van uw verblijf in Bath begrijpen als u geen dagboek bijhoudt? Hoe kunnen de beleefdheden en complimenten van elke dag naar behoren worden verteld als ze niet elke avond in een dagboek worden opgetekend? Hoe kunnen uw verschillende japonnen voor de vergetelheid worden behoed en de specifieke staat van uw teint en de krul van uw haar in al hun verscheidenheid beschreven worden als u niet voortdurend uw toevlucht kunt nemen tot een dagboek? Mijn lieve mevrouw, ik ben minder onwetend ten aanzien van de gewoonten van jongedames dan u wenst te geloven. Het is dat verrukkelijke gebruik van het schrijven in een dagboek dat zo sterk bijdraagt aan de ontwikkeling van die ongedwongen schrijfstijl waarvoor dames in het algemeen worden geprezen. Iedereen erkent dat het talent voor het schrijven van plezierige brieven typisch vrouwelijk is. De natuur mag daar een rol in spelen, maar ik ben ervan overtuigd dat ze daarbij wezenlijk geholpen wordt door de gewoonte een dagboek bij te houden.’
‘Ik heb mij wel eens afgevraagd’, zei Catherine aarzelend, ‘of dames zoveel betere brieven schrijven dan heren! Dat wil zeggen, ik denk niet dat de superioriteit altijd aan onze kant heeft gelegen.’
‘In zoverre ik in de gelegenheid ben geweest om dit te beoordelen, lijkt mij dat de gebruikelijke stijl van het schrijven van brieven onder vrouwen volmaakt is, behalve op drie punten.’
‘En welke zijn dat?’
‘Een algemeen gebrek aan onderwerp, een totale verwaarlozing van de punt en een regelmatig ontbreken van grammaticale kennis.’
‘Werkelijk! Ik had niet bang hoeven zijn om het compliment af te wijzen.
1 comment