U hebt in dat opzicht geen al te hoge dunk van ons.’

‘Als regel zou ik net zo min moeten stellen dat vrouwen betere brieven schrijven dan mannen als dat ze beter duetten zouden zingen of beter landschappen zouden tekenen. Op elk gebied waarvan smaak de basis vormt, is uitmuntendheid vrij eerlijk verdeeld over de seksen.’

Ze werden onderbroken door mevrouw Allen: ‘Lieve Catherine,’ zei ze, ‘wil je die speld uit mijn mouw halen? Ik ben bang dat hij al een gat heeft gemaakt. Ik zou dat heel jammer vinden, want dit is een favoriete japon, hoewel de stof slechts negen shilling per meter heeft gekost.’

‘Dat is precies wat ik geschat zou hebben, mevrouw’, zei meneer Tilney, terwijl hij naar de mousseline keek.

‘Hebt u verstand van stoffen, meneer?’

‘Jazeker, ik koop altijd mijn eigen halsdoeken en word als een echte kenner beschouwd; en mijn zuster heeft voor de keuze van een japon vaak op mijn oordeel vertrouwd. Ik heb er pas nog een voor haar gekocht en deze werd als een buitengewoon koopje beschouwd door elke dame die hem zag. Ik heb er slechts vijf shilling per meter voor gegeven en het was echte Indiase mousseline.’

Mevrouw Allen was behoorlijk onder de indruk van zijn talent. ‘Mannen hebben over het algemeen zo weinig aandacht voor die dingen’, zei ze. ‘Meneer Allen kan mijn japonnen nooit uit elkaar houden. U moet wel een grote steun voor uw zuster zijn, meneer.’

‘Dat hoop ik, mevrouw.’

‘En als ik u mag vragen, meneer, wat vindt u van de japon van juffrouw Morland?’

‘Die is bijzonder mooi, mevrouw,’ zei hij, terwijl hij er een ernstige blik aan wijdde, ‘maar ik denk niet dat hij goed te wassen is. Ik ben bang dat de stof zal rafelen.’

‘Hoe kunt u…’, zei Catherine lachend, ‘zo…’, ze had bijna gezegd ‘vreemd zijn’.

‘Ik ben het geheel met u eens, meneer,’ antwoordde mevrouw Allen, ‘en ik heb het juffrouw Morland ook gezegd toen ze hem kocht.’

‘Maar u weet ook, mevrouw, dat mousseline altijd wel ergens goed voor is. Juffrouw Morland zal er genoeg van overhouden voor een zakdoek, een hoofddoek of een cape. Mousseline is nooit verspild. Ik heb dat mijn zuster wel veertig keer horen zeggen wanneer ze meer had gekocht dan ze nodig had of onzorgvuldig was geweest bij het knippen.’

‘Bath is een alleraardigste plaats, meneer, er zijn zo veel goede winkels hier. We zijn slecht af in de provincie. Niet dat we in Salisbury geen goede winkels hebben, maar dat is zo ver weg. Acht mijl is een hele afstand. Meneer Allen zegt dat het negen is, precies negen, maar ik weet zeker dat het niet meer dan acht kan zijn, en het is zo uitputtend, ik kom altijd doodmoe terug. Hier kun je de deur uitgaan en in vijf minuten iets gekocht hebben.’

Meneer Tilney was beleefd genoeg om belangstelling te tonen voor wat ze zei en ze hield hem bij het onderwerp mousselines tot de dans weer begon. Luisterend naar hun gesprek, vreesde Catherine dat hij misschien wat al te veel meeging in de zwakheden van anderen. ‘Waar denkt u zo ernstig over na?’ zei hij, terwijl ze terugliepen naar de danszaal. ‘Toch niet over uw partner hoop ik, want aan het schudden van uw hoofd te zien, zijn uw overpeinzingen niet bevredigend.’

Catherine bloosde en zei: ‘Ik dacht nergens aan.’

‘Beslist een ingenieus en diepgaand antwoord, maar ik hoor liever meteen dat u het mij niet wilt vertellen.’

‘Goed, dat wil ik niet.’

‘Dank u, want nu zullen we elkaar spoedig leren kennen doordat ik u nu elke keer wanneer we elkaar ontmoeten met dit onderwerp kan plagen en niets ter wereld is zo bevorderlijk voor vertrouwelijkheid.’

Ze gingen weer dansen en namen, toen men ging sluiten, afscheid met, in elk geval wat de dame betrof, een sterke wens de kennismaking voort te zetten. Of ze zo veel aan hem dacht, terwijl ze haar warme wijn met water dronk en zich klaar maakte om naar bed te gaan en daar van hem te dromen, kan niet worden vastgesteld, maar ik hoop dat het niet meer was dan in een lichte sluimering of op zijn hoogst in een ochtend-doezeling, want als het waar is, zoals een vooraanstaand schrijver heeft beweerd, dat het voor een jongedame niet gerechtvaardigd is verliefd te worden voordat de jongeman zijn liefde heeft verklaard, zou het wel zeer ongepast zijn dat een jongedame van een jongeman zou dromen voordat bekend is dat de jongeman van haar heeft gedroomd. Hoe geschikt meneer Tilney als dromer of minnaar zou zijn, was misschien niet iets waar meneer Allen al over had nagedacht, maar dat er geen bezwaar tegen hem was als gewone kennis voor zijn jonge pupil, daarover was hij na het winnen van inlichtingen tevredengesteld. Vroeg in de avond had hij de moeite genomen na te gaan wie haar partner was en hem was verzekerd dat meneer Tilney een geestelijke was en afkomstig uit een zeer achtenswaardige familie in Gloucestershire.

 

 

4

Met meer dan gewone gretigheid haastte Catherine zich de volgende dag naar de Koerzaal, ervan overtuigd dat ze meneer Tilney daar zou zien voor de ochtend voorbij was en klaar hem met een glimlach tegemoet te treden, maar er werd geen glimlach gevraagd - meneer Tilney verscheen niet. Elk schepsel in Bath, behalve hij, was op verschillende tijden van de populaire uren in de zaal te zien, massa’s mensen liepen elk moment naar binnen en buiten, de trappen op en af, mensen die niemand interesseerden en die niemand wilde zien en de enige die ontbrak was hij. ‘Wat is Bath toch een heerlijke plaats,’ zei mevrouw Allen, terwijl ze dicht bij de grote klok gingen zitten nadat ze door de zaal geflaneerd hadden tot ze moe waren, ‘en wat zou het plezierig zijn als we hier iemand kenden.’

Deze wens was nu al zo vaak tevergeefs geuit, dat mevrouw Allen geen speciale reden had om er nu meer effect van te verwachten, maar ‘wanhoop nooit het doel te bereiken’ want ‘onvermoeibare vlijt doet bergen bezwijken’ wordt ons verteld en de ‘onvermoeibare vlijt’ waarmee zij dagelijks hetzelfde had gewenst, zou tenslotte zijn terechte beloning krijgen, want ze had nauwelijks tien minuten gezeten toen een dame van haar eigen leeftijd, die vlakbij zat en al enkele minuten aandachtig naar haar had gekeken, haar op zeer voorkomende wijze aansprak met de volgende woorden: ‘Ik denk, mevrouw, dat ik mij niet vergis. Het is lang geleden dat ik het genoegen had u te zien, maar is uw naam niet Allen?’ Nadat deze vraag snel was beantwoord, verklaarde de vreemdelinge dat de hare Thorpe was en mevrouw Allen herkende onmiddellijk de trekken van een oude en goede schoolvriendin, die ze sinds hun respectievelijke huwelijken slechts één keer had gezien en dat vele jaren geleden. Hun vreugde over deze ontmoeting was groot, en terecht, aangezien ze volmaakt gelukkig waren geweest de laatste vijftien jaar niets van elkaar horen. Ze wisselden complimentjes uit over hun verschijning en nadat ze opgemerkt hadden hoe de tijd voorbij was gegleden sinds ze elkaar voor het laatst hadden gezien, hoe weinig ze verwacht hadden elkaar in Bath te ontmoeten en welk een genoegen het was een oude vriendin tegen te komen, vervolgden ze met het stellen van vragen en het geven van inlichtingen over hun gezin, zusters, neven en nichten, waarbij ze tegelijk aan het woord waren en veel meer geneigd informatie te geven dan te ontvangen, waardoor beiden weinig hoorden van wat de ander zei. Mevrouw Thorpe had echter, met een gezin met kinderen, als praatster één groot voordeel op mevrouw Allen, en toen ze uitweidde over de talenten van haar zoons en de schoonheid van haar dochters, toen ze vertelde over hun verschillende omstandigheden en vooruitzichten - dat John in Oxford studeerde, Edward naar Merchant-Taylors’ ging en William op zee zat - en dat ze alledrie op hun diverse posities geliefder waren en meer gewaardeerd werden dan wie ook, had mevrouw Allen geen soortgelijke informatie te geven, geen soortgelijke triomfen op te dringen aan het onwillige en ongelovige oor van haar vriendin en was ze gedwongen te zitten en te doen alsof ze luisterde naar al deze moederlijke ontboezemingen, maar ze troostte zichzelf met de ontdekking, die haar scherpe blik al snel had gedaan, dat het kantwerk van de mantel van mevrouw Thorpe niet half zo mooi was als dat van haar.

‘Daar komen mijn lieve meisjes’, riep mevrouw Thorpe, wijzend naar drie goedgeklede jongedames die arm in arm in haar richting kwamen. ‘Mijn lieve mevrouw Allen, ik wil hen zo graag voorstellen; ze zullen verheugd zijn u te zien: de langste is Isabella, mijn oudste; is ze geen mooie jonge vrouw? Ook de anderen worden zeer bewonderd, maar ik vind dat Isabella de knapste is.’

De jongedames Thorpe werden voorgesteld en juffrouw Morland, die gedurende korte tijd vergeten was, werd eveneens voorgesteld. Haar naam leek hun te verrassen en nadat ze zeer hartelijk tegen haar had gesproken, zei de oudste jongedame hardop tegen de anderen: ‘Wat lijkt juffrouw Morland toch sprekend op haar broer!’

‘Zijn evenbeeld, inderdaad!’ riep de moeder, en: ‘Ik zou haar overal als zijn zuster herkennen!’ werd twee of drie keer door \ hen allen herhaald.