Catherine was een ogenblik verbaasd, maar mevrouw Thorpe en haar dochters waren nauwelijks begonnen met het verhaal over hun kennismaking met de heer James Morland toen ze zich herinnerde dat haar oudste broer recentelijk bevriend was geraakt met een jongeman van zijn eigen college die de naam Thorpe droeg en dat hij de laatste week van de kerstvakantie bij diens familie had doorgebracht, in de buurt van Londen.

Nu alles duidelijk was, werden door de jongedames Thorpe vele hoffelijke dingen gezegd over hun wens haar beter te leren kennen, over het feit dat ze al als vrienden konden worden beschouwd door de vriendschap tussen hun broers, etc., die Catherine met plezier aanhoorde en beantwoordde in de aardigste bewoordingen waarover zij beschikte en als eerste bewijs van vriendschap werd ze al snel uitgenodigd een arm te accepteren van de oudste juffrouw Thorpe en een rondje door de zaal te lopen. Catherine was verrukt over deze uitbreiding van haar kennissenkring in Bath en terwijl ze met juffrouw Thorpe sprak, vergat ze meneer Tilney bijna. Vriendschap is beslist de beste balsem voor de kwellingen van een teleurstellende liefde.

Hun conversatie ging over op die onderwerpen waarover een vrije discussie in het algemeen veel bijdraagt aan de verdieping van een plotselinge vertrouwelijkheid tussen twee jongedames, zoals jurken, bals, hofmakerijen en curieuze personen. Juffrouw Thorpe, die vier jaar ouder was dan juffrouw Morland en op zijn minst ook vier jaar meer ervaring had, was bij het bespreken van dergelijke zaken echter sterk in het voordeel. Ze kon de bals van Bath met die van Tunbridge vergelijken, de mode met de mode van Londen; ze kon de ideeën van haar nieuwe vriendin rechtzetten op het gebied van smaakvolle kleding, een hofmakerij ontdekken tussen elke heer en dame die slechts naar elkaar glimlachten en uit een hele menigte de curieuze personen pikken. Deze bekwaamheden ontvingen de gepaste bewondering van Catherine, voor wie ze geheel nieuw waren, en het respect dat ze van nature afdwongen had te groot kunnen zijn voor vertrouwelijkheid als de ongedwongen, vrolijke manieren van juffrouw Thorpe en haar talrijke uitingen van blijdschap over hun kennismaking niet elk gevoel van ontzag hadden verzacht en niets dan innige genegenheid hadden overgelaten. Hun groeiende gehechtheid had niet voldoende aan een half dozijn rondjes door de Koerzaal, maar vereiste, nadat ze deze met z’n allen hadden verlaten, dat juffrouw Thorpe juffrouw Morland helemaal tot aan de deur van meneer Allens huis zou begeleiden en dat ze daar met de hartelijkste en langste handdruk afscheid zouden nemen, na tot hun wederzijdse opluchting vernomen te hebben dat ze elkaar ‘s avond in het theater zouden zien en de volgende ochtend in dezelfde kapel hun gebeden zouden zeggen. Catherine rende direct de trap op en keek vanuit het raam van de salon hoe juffrouw Thorpe de straat uitliep. Ze bewonderde haar sierlijke gang, haar modieuze gestalte en jurk, en voelde zich dankbaar, en terecht, voor het toeval dat haar zo’n vriendin had geschonken.

Mevrouw Thorpe was weduwe en niet erg rijk. Ze was een goedgehumeurde, goedbedoelende vrouw en een zeer toegeeflijke moeder. Haar oudste dochter beschikte over een grote persoonlijke schoonheid en de jongeren deden het uitstekend door te doen alsof ze net zo knap waren als hun zuster, haar houding te imiteren en zich in dezelfde stijl te kleden.

Deze korte beschrijving van de familie is bedoeld om de noodzaak te voorkomen van een lange en gedetailleerde beschrijving van mevrouw Thorpe zelf, van de goede en pijnlijke dingen uit haar leven, die anders naar verwachting de drie of vier volgende hoofdstukken in beslag zou nemen en waarin het verachtelijk gedrag van heren en advocaten uiteen zou worden gezet en conversaties van twintig jaar geleden tot in detail zouden worden herhaald.

 

 

5

Catherine werd die avond in het theater niet zozeer in beslag genomen door het beantwoorden van de knikjes en glimlachjes van juffrouw Thorpe, hoewel ze zeker veel van haar tijd opeisten, dat ze vergat om elke loge die binnen haar gezichtsveld lag te onderzoeken op de aanwezigheid van meneer Tilney, maar ze zocht tevergeefs. Meneer Tilney hield niet meer van toneel dan van de Koerzaal. Ze hoopte de volgende dag meer geluk te hebben en toen haar wens dat het mooi weer zou zijn, beantwoord werd door een prachtige ochtend, twijfelde ze hier nauwelijks aan, want een mooie zondag in Bath leegt elk huis van zijn bewoners en iedereen lijkt bij een dergelijke gelegenheid buiten te wandelen en zijn kennissen te vertellen wat een heerlijke dag het is.

Zodra de kerkdienst voorbij was, voegden de Thorpes en Allens zich gretig bij elkaar en na voldoende tijd in de Koerzaal te hebben doorgebracht om te ontdekken dat de menigte ondraaglijk en er niemand van stand te zien was, een ontdekking die iedereen elke zondag gedurende het hele seizoen doet, haastten ze zich naar de Crescent om de frisse lucht van beter gezelschap in te ademen. Catherine en Isabella smaakten hier, arm in arm, opnieuw de genoegens van de vriendschap in een openhartige conversatie. Ze praatten veel en met veel plezier, maar opnieuw werd Catherine teleurgesteld in haar hoop haar partner terug te zien. Hij was nergens te vinden; elke zoektocht naar hem had even weinig succes, in ontbijtzalen of avondgelegenheden, in de Boven- of Benedenzalen, op galabals of informele bals, hij was nergens te zien, ook niet onder de wandelaars, de ruiters of de rijtuigbestuurders van die ochtend. Zijn naam stond niet in het Koerzaalboek en meer was er met nieuwsgierigheid niet uit te halen. Hij moest Bath verlaten hebben, maar hij had niet vermeld dat zijn verblijf zo kort zou zijn! Dit soort geheimzinnigheid, dat altijd zo aantrekkelijk is in een held, verleende een nieuwe charme aan Catherines fantasieën rond zijn persoon en gedrag en versterkte haar verlangen meer van hem te weten. De Thorpes konden haar niets vertellen, want ze hadden slechts twee dagen in Bath doorgebracht toen ze mevrouw Allen ontmoetten. Het was echter een onderwerp waarin ze zich dikwijls uitleefde met haar knappe vriendin, van wie ze alle mogelijke aanmoediging kreeg om aan hem te blijven denken, waardoor de indruk die hij op haar had gemaakt niet het gevaar liep te verzwakken. Isabella was ervan overtuigd dat hij een charmante jongeman moest zijn en er net zozeer van overtuigd dat hij verrukt moest zijn van haar lieve Catherine en daarom spoedig terug zou keren. Ze mocht hem nog meer omdat hij een geestelijke was, ‘want ze moest zelf een grote voorkeur bekennen voor dat beroep’ en terwijl ze dit zei, ontsnapte haar zoiets als een zucht. Misschien was het verkeerd van Catherine dat ze niet vroeg naar de oorzaak van die milde emotie, maar ze was niet ervaren genoeg in de fijne kneepjes van de liefde of de plichten van de vriendschap om te weten wanneer een subtiele plagerij op zijn plaats is of vertrouwelijkheid zou moeten worden afgedwongen.

Mevrouw Allen was nu geheel gelukkig, geheel tevreden over Bath. Ze had wat kennissen gevonden, had het geluk gehad dezen te vinden in de vorm van een zeer achtenswaardige oude vriendin en haar familie en had, om haar geluk te vervolmaken, gemerkt dat deze vriendinnen bij lange na niet zo kostbaar gekleed gingen als zijzelf. Haar dagelijkse uitroepen waren niet langer: ‘Ik wilde dat we wat kennissen hadden in Bath!’ Ze waren veranderd in: ‘Wat ben ik blij dat we mevrouw Thorpe hebben ontmoet!’ en ze was net zo’n voorstandster van de omgang tussen de twee families als haar jonge pupil en Isabella maar konden zijn. Ze was niet tevreden over de dag tenzij ze een groot deel ervan aan de zijde van mevrouw Thorpe had doorgebracht, met wat zij conversatie noemden, maar waarin nauwelijks sprake was van een uitwisseling van gedachten en zelden enige overeenkomst in onderwerp, want mevrouw Thorpe praatte vooral over haar kinderen en mevrouw Allen over haar kleding.

De vriendschap tussen Catherine en Isabella verliep even snel als het begin ervan hartelijk was geweest en ze gingen zo haastig door elk stadium van toenemende genegenheid heen dat er al spoedig geen nieuw bewijs meer van gegeven kon worden aan hun vrienden of henzelf. Ze noemden elkaar bij de voornaam, gingen tijdens het lopen altijd arm in arm, speldden elkaars sleep op voor de dans en waren in het openbaar onafscheidelijk en wanneer een regenachtige ochtend hen beroofde van andere genoegens waren ze, ondanks nattigheid en modder, nog steeds vastbesloten elkaar te ontmoeten en zich af te zonderen om samen romans te lezen. Jazeker, romans, want ik ben niet van plan die harde en ondoordachte gewoonte over te nemen die zo in gebruik is onder schrijvers van romans, die door hun minachtende kritiek juist de prestaties omlaag halen die ze zelf in aantal doen toenemen, dit door zich aan te sluiten bij hun grootste vijanden, die aan deze werken slechts de negatiefste benamingen wijden en vrijwel nooit toe te staan dat ze gelezen worden door hun eigen heldin, die, als ze al per ongeluk een roman ter hand neemt, de banale bladzijden ongetwijfeld met walging zal omslaan. Ach! Als de heldin van de ene roman niet gesteund wordt door de heldin van een andere, van wie kan ze dan nog bescherming en achting verwachten? Ik kan dit niet goedkeuren. We kunnen het aan de recensenten overlaten om dergelijke ontboezemingen van de fantasie op hun gemak te beschimpen en over elke nieuwe roman te praten in de afgezaagde bewoordingen van de rommel waaronder de pers nu zucht.