IJselijke gedachte! Hij had zijn leven gewaagd om een mensch
te redden, en de menschen haatten en vermaledijdden hem nu! Men wilde
hem met modder werpen en hem steenigen als eenen dollen hond!
Terwijl hij dus in zich zelven smartelijk morrende voortstapte, kwamen
eenige onduidelijke klanken zijn oor treffen. Hij verbleekte, slaakte
eenen doffen kreet en bleef staan, zonder zich echter te durven
omkeeren.
[Illustratie: Jan Verhelst zat geknield bij zijne blinde moeder.]
"Welnu, wat gebeurt u, kameraad?" vroegen de gendarmes verwonderd.
"Het zijn de dorpelingen, die immer uit de verte tegen u schreeuwen.
Vooruit, vooruit, of zij halen ons nog in!"
"Ja, vooruit, met spoed. O, God! mijne arme kinderen!" zuchtte de
baanwachter.
Hij versnelde inderdaad zijnen stap en hoopte waarlijk, nog aan eene
vreeselijke ontmoeting te ontsnappen. Zijne vrouw en zijne kinderen
hadden hem niet tusschen de gendarmes zien wegleiden. Moest dit
schromelijk schouwspel nu hunne oogen treffen, hoe zou het hunne
harten verbrijzelen! Zou hij wel zelf bestand zijn tegen zulke
beproeving?
Maar hoe hij zich vooruithaastte, de klachten, de weekreten werden
allengs duidelijker, en welhaast klonk het woord: "Vader! vader!" door
schreiende kinderstemmen geroepen, verstaanbaar in zijne ooren.
Zijn ongelukkig huisgezin naderde dus meer en meer. Die beminde en
beminnende wezens zouden in de verdwaaldheid der wanhoop hem volgen
tot voor de deur der gevangenis?
Hij keerde het hoofd om. Daar zag hij in de verte zijne blinde moeder,
door zijne vrouw en zijnen goeden Sander ondersteund, komen aanloopen.
Mie-Wanna droeg Barbeltje op haren arm, en Driesken huppelde nevens
den weg; allen staken krijschend en klagend de handen naar hem uit.
Wat hij op aarde liefhad en betreurde: zijn geluk, zijne hoop was daar
te zamen.
"O, ik bid u, vrienden," smeekte Jan Verhelst met gevouwen handen,
"laat ons wat blijven staan! Daar komt mijn arm huisgezin; zij zullen
medeloopen tot in de stad. Spaart mij het wreed tooneel hunner
eindelooze smart!"
"Ja, maar," gromde een gendarme, "wij weten niet of…."
"Een oogenblik slechts, uit medelijden! Een laatste vaarwel! Ik zal
hen geruststellen en hun doen begrijpen, dat zij naar huis moeten
gaan."
"Welaan, het geschiede met spoed!"
Eene korte wijl daarna hingen de vrouwen en de kinderen hem aan den
hals en sloten hem zoo driftig in de armen of hielden hem zoo vast
omstrengeld, als zouden zij hem nimmer loslaten. Onderwijl vervulden
zij de lucht met verwarde angstgillen en liefdekreten, waaruit niets
duidelijks dan hunne doodelijke verschriktheid te verstaan was. Tranen
regenden op de baan.
Na de veelmaals gewisselde zoenen en na de eerste uitstorting hunner
smart poogde Jan Verhelst met geveinsde overtuiging hen te doen
erkennen, dat zij ten onrechte zoo uitermate vervaard en bedrukt
waren. Men leidde hem nu naar de stad, om daar nog eens zijne
verklaring te hooren en op te teekenen. Misschien zou hij er eenige
dagen moeten blijven; maar de rechter zou intusschen het onderzoek der
zaak met spoed voortzetten, en, bleek daaruit zijne onschuld—iets dat
niet te betwijfelen was—dan keerde hij weder met herstelde eer en
ontlast van alle verdenking. Zij moesten nu naar huis gaan en met
geduld zijne wederkomst afwachten. Hun gekerm sneed hem zoo pijnlijk
door het hart. Hij smeekte hen dus, hem niet langer te volgen. Alwat
zij nu uit liefde voor hem konden doen, was God te bidden, opdat Hij
zijne onschuld wel spoedig liete blijken. Hij zou hun nu elk nog eenen
kus tot vaarwel geven, en dan moesten zij maar seffens in de baan
terugkeeren.
Allen schenen door zijne woorden eenigszins gerustgesteld en
betuigden, dat zij zijnen raad zouden gehoorzamen. Maar toen de
baanwachter de oude vrouw op zijn hart drukte en op diep ontstelden
toon haar zeide: "Vaarwel, moeder lief!" viel de arme blinde in
onmacht ter aarde.
Dan begon het gekerm en gehuil opnieuw; de kinderen bovenal toonden
zooveel schrik en beangstheid, dat een der gendarmes tranen van
deernis uit zijne oogen veegde.
Jan Verhelst zat geknield bij zijne blinde moeder, hief haar het hoofd
op en waschte haar de wangen met water uit eene veldflesch, welke een
gendarme hem had toegereikt.
Zoohaast de bezwijmde eene beweging had gedaan en ging bekomen, werd
den baanwachter aangezegd, dat hij oogenblikkelijk zijnen weg naar de
stad moest voortzetten. Zijne wachters hadden zich welwillend voor hem
getoond; hij moest nu man zijn en laten zien, dat hij van hunne
goedheid geen misbruik wilde maken.
De gevangene haastte zich zijne kinderen nog eens te omhelzen, hij
drukte met verkropten boezem het kleine Barbeltje op zijn hart en
zeide dan eenige strenge woorden aan het oor zijner vrouw, die zij
goed scheen te begrijpen, want zij antwoordde met besluit:
"Ga, Jan, ga, man lief, wij volgen u niet meer. Ik zal over de
kinderen waken, ze troosten en ze doen bidden, totdat gij wederkomt.
Heb maar moed, God is rechtvaardig."
"Ja, moed, moed, Mie-Wanna!" mompelde nog de baanwachter met verkropte
stem, terwijl hij zich tusschen de gendarmes schikte en, zonder nog om
te zien, haastig in de baan voortstapte.
Maar dan brak geheel zijne kunstmatige sterkte; een tranenvloed borst
uit zijne oogen en hij weende zuchtend en snikkend als een kind,
totdat zijn hart van het overmatig wee was ontlast en hij, wel
diep-treurend doch met gelatenheid, op de bemerkingen en vragen zijner
geleiders kon antwoorden.
Geloofden de gendarmes aan zijne onschuld of aan zijne plichtigheid?
Dit was uit hunne overwegingen niet op te maken. Waarschijnlijk was
hun dit vraagpunt onverschillig of wilden zij zelfs in hun binnenste
geen oordeel strijken.
De oudste van beiden zeide nu tot den gevangene:
"Een moord door onvoorzichtigheid? Het is eene erge zaak, kameraad.
Was ik in uwe plaats, ik zou alles bekennen en maar vlakaf zeggen hoe
het ongeluk is gebeurd. Dan zoudt ge de kans hebben, eene veel mindere
straf te krijgen."
"Maar, vriend, ik heb alles bekend," antwoordde Jan Verhelst. "Zou ik
nu tegen mij zelven gaan liegen?"
"Gij moet het weten; het is uwe zaak; maar denk er toch aan, want het
is een goede raad, dien ik u geef."
"Inderdaad," bevestigde de andere gendarme. "Zie, ik weet juist twee
zulke gevallen tot voorbeeld. Ik heb in eene gemeente van
West-Vlaanderen gestaan. Daar werd eene vrouw verpletterd, omdat de
barreelen bij den doortocht van den trein niet waren gesloten
geworden. De baanwachter loochende zijne schuld, en men veroordeelde
hem tot twee jaren gevangenis. Eenigen tijd daarna werd ik verplaatst
naar den kant van Leuven. Daar gebeurde bijna hetzelfde ongeluk. Er
bleven drie menschen dood.
1 comment