Onmiddellijk begon hij uit te hooren, wat de heerera hier noodig hadden.

– De starets Zosima woont daar ginds, in de monnikencellen, in de monnikencellen. Vierhonderd passen van het klooster, langs het boschje, langs het boschje.

—r Dat weet ik, dat het langs het boschje is, antwoordde Fedor Pawlowitsj, maar ik ben hier in lang niet geweest en ik weet den weg niet.

Maar het is door die poort en dan rechtdoor, langs het boschje, langs het boschje. Wilt u meegaan ? Alstublieft, ik moet er ook heen… Ik zelf ook… Hier, dit is de weg…

Zij gingen de poort door en liepen langs het bosch. Maximow, een man van een jaar of zestig, liep niet voor hen, 34

maar naast hen en toonde een brandende nieuwsgierigheid, zoodat zijn oogen bijna uitpuilden.

—r Kijk eens, merkte Mioesow streng op, wij gaan naar den starets voor onze eigen zaken. Wij hebben een zoogenaamde audiëntie gekregen ; en hoe dankbaar we u ook zijn, dat u ons den weg gewezen hebt, verzoeken we u toch, niet met ons mee naar binnen te gaan.

— Ik ben al bij hem geweest, ik ben al bij hem geweest…

un chevalier parfait! en de landgoedbezitter klapte met zijn vingers.

– Wie is een chevalier ? vroeg Mioesow.

De starets, het is een pracht van een starets, de trots en glorie van het heele klooster. Zosima, dat is zoo’n starets…

Zijn rede werd afgebroken door een monnik, die de wandelaars inhaalde, een kleine gestalte, bleek en uitgemergeld.

Hij groette, boog beleefd en zei:

– Vader Igoemen verzoekt u allen na het bezoek bij den starets bij hem te komen om wat te gebruiken: om één uur is de tafel bij hem gedekt, niet later. U vraagt hij ook, —

wendde hij zich tot Maximow.

Fedor Pawlowitsj was erg ingenomen met die uitnoodiging 0, dat zal ik zeker doen. En luister eens, we hebben elkaar beloofd ons behoorlijk te gedragen… Pjotr Alexandrowitsj gaat u ook mee ?

Ja, waarom niet ? Ik ben hier immers gekomen om te zien, hoe ze hier leven; alleen bevalt het me niet, dat ik in uw gezelschap ben, Fedor Pawlowitsj.

— 0, ja, Dinitri is nog niet gekomen.

— Ik zou het beter vinden als hij heelemaal niet kwam.

Denkt u, dat ik het aangenaam vind, al jullie smeerlapperijen aan te hooren en dan uw gezelschap nog op den koop toe ? Dus wij zullen komen eten. Wilt u vader Igoemen onzen dank overbrengen ? wendde hij zich tot den monnik.

Als het zoo is, ga ik nu meteen naar vader Igoemen, ik ga nu dadelijk naar vader Igoemen, tjilpte Maximow.

Vader Igoemen, is op het oogenblik bezig. Maar zooals u wilt, zei de monnik voorzichtig

Wat een griezelig oud ventje is dat, zei Mioesow hardop, toen Maximow terugging naar het klooster.

— Hij lijkt op von Zon, zei Fedor Pawlowitsj plotseling.

0, wat een verzinsel… Waarom lijkt hij op von Zon, hebt u zelf von Zon ooit gezien ?

— Ik heb zijn portret gezien. Als zijn gezicht niet op hem lijkt, dan is er toch iets anders, onverklaarbaars in hem, dat op hem lijkt. De man is een tweede uitgave van von Zon.

35

Ik herkende hem onmiddellijk, zoodra ik hem zag.

Misschien, u moet het beter weten. Maar ik wou u nog één ding zeggen, Fedor Pawlowitsj. U heeft me daar juist gezegd, dat we elkaar beloofd hebben ons fatsoenlijk te gedragen en ik zeg u nog eens, houd u goed en als u van plan bent een „sj oet” van u zelf te maken, wil ik heelemaal niet dat de menschen hier, mij net zoo als u zullen beschouwen…

U ziet zelf wat dat voor een mensch is, ik ben bang me met hem in behoorlijk gezelschap te vertoonen.

Om de bleeke, bloedelooze lippen van den monnik verscheen een fijn glimlachje, maar uit een gevoel van eigenwaarde antwoordde hij met geen woord. Mioesow vertrok zijn gezicht nog meer.

– Laat de duivel hen allen halen, uiterlijk zien ze er, door duizendjarige oefening, zoo zachtzinnig uit, maar innerlijk is het charletannerie en bedrog, dacht hij in zichzelf.

Nou, hier zijn we bij de cellen gekomen, riep Fedor Pawlowitsj uit. Maar de poort in de schutting is gesloten.

En hij begon zich met groote bewegingen voor de Iconas, die boven en aan weerszijden van de poort geschilderd waren, te bekruisen.

In een vreemd klooster mag je niet met je eigen wetten komen, merkte hij op. Hier in deze cellen zitten vijf en twintig heiligen te bidden, kijken naar elkaar, eten niets dan savoye kool en geen enkele vrouw mag over den drempel van de poort komen, dat is nog het merkwaardigste.

En dat is werkelijk waar. Maar hoe kan dat, ik heb wel eens gehoord, dat de starets ook dames ontvangt, vroeg hij aan den monnik.

.— Gewone vrouwen uit het volk zitten nu ook al op de plaats buiten de schutting op hem te wachten. Maar voor dames van beteren stand zijn hier aan den anderen kant van de poort twee vertrekken. Ziet u deze ramen hier ?

Van de cel van den starets gaat een gang naar die vertrekken en daardoor komt hij bij hen, dus spreekt hij hen buiten de omheining. Nu op het. 00genblik zit er ook een dame, een landgoedbezitster uit Charkow, met haar ziekelijke dochter, in de kamer op hem te wachten, waarschijnlijk heeft hij beloofd hen te ontvangen, maar hij is den laatsten tijd zelf zoo zwak, dat hij bijna nooit meer met iemand spreekt.

– 0, dus een gangetje van de cellen naar de damesvertrekken bestaat er toch. Vader, u moet het niet als spot opvatten, maar ik heb gehoord, dat in het klooster in Athos niet alleen geen vrouwen mogen binnenkomen, maar dat er niet eens dieren van het vrouwelijk geslacht mogen zijn, bijvoorbeeld, geen kippetjes, geen kalkoentjes, geen kalfjes..

36

—• Fedor Pawlowitsj, ik keer om en ik laat u nu alleen; want ik kan u wel vooruit zeggen, dat u er hier uitgesmeten zult worden.

— Hč, waarmee stoor ik u nu, Pjotr Alexandrowitsj ? Kijk eens, kijk eens, in wat voor dal van rozen ze hier leven.

Rozen waren er niet, maar het was inderdaad een prachtige omgeving, met een overvloed van kleurige herfstbloemen, die overal groeiden en bloeiden, waar er maar een plaatsje was, schijnbaar door een zorgzame hand geplant en gekweekt. Bloembedden waren overal, om de kerk en tusschen de graven. Het huisje, waarin zich de cel van den starets bevond, was een klein houten gebouwtje van één verdieping, met een kleine veranda voor den ingang, temidden van de bloemen.

— En vertelt u eens, de vorige starets Warsonofij hield heelemaal niet van die elegance, nietwaar ? En zij vertellen zelfs, dat hij de vrouwen, die bij hem kwamen met een stok sloeg, vroeg Fedor Pawlowitsj den monnik, terwijl hij het stoepje van de veranda opging.

— De starets Warsonofij scheen soms niet heelemaal in orde te zijn, maar hij heeft nooit iemand met een stok geslagen, ze vertellen zooveel onzin, antwoordde de monnik. Willen de heeren eventjes wachten, dat ik uw komst aanmeld ?

Fedor Pawlowitsj, voor den laatsten keer waarschuw ik u, gedraag u fatsoenlijk, anders krijgt u met mij te doen, zei Mioesow driftig.

.— Ik begrijp absoluut niet, waarom u zich zoo opwindt, merkte Fedor Pawlowitsj spottend op, of is u soms bang voor uw zonden ? Zij zeggen, dat de starets in de oogen leest met welke gedachten de menschen bij hem komen. Ik ben er erg verbaasd over, dat u, een Parijzenaar, een liberaal, zijn meening zoo hoog schat. Dat verbaast me bijzonder.

Maar Mioesow had geen tijd op die sarcastische opmerking te antwoorden, want men verzocht hen binnen te komen en daarom was hij van het begin af aan al in hooge mate geprikkeld.

„Nou, ik ken mezelf genoeg, ik vind het ellendig dat ik zoo opgewonden ben. Natuurlijk ga ik tegenspreken en zal daardoor mezelf en mijn ideeën vernederen,” ging het door zijn hoofd.

37

II

DE OUDE „SJOET”

Ze kwamen allen tegelijk met den starets binnen, die uit zijn slaapcel te voorschijn kwam. In de kamer zaten reeds twee andere startsi op den starets te wachten: de eene, de monnik-bibliothecaris, en de ander vader Paisiy, een zwakke, ziekelijke man, nog niet oud, en zooals men zeide zeer geleerd.