Iedereen moet zich toch in je gezelschap op zijn gemak voelen. Is het niet zoo ? Maar het is altijd hetzelfde met mij, altijd maak ik door mijn vriendelijkheid vijanden. Eenige jaren geleden heb ik aan een heel gezien persoon gevraagd : „Is uw vrouw bang voor kietelen ?” Natuurlijk bedoelde ik of ze bang was voor ruwe en onzedelijke gesprekken. En hij antwoordde mij : „En heb jij haar soms gekieteld ?” Waarop ik zei: „Jawel”. Waarop hij mij zoo gekieteld heeft… Maar dat is al zoo lang geleden, dat ik me heelemaal niet meer schaam om het te vertellen.

Maar altijd komt het er op neer, dat ik mezelf onaangenaamheden op den hals haal.

U doet op het oogenblik hetzelfde, zei Mioesow vol haat tegen hem.

De starets keek zwijgend van den een naar den ander.

— 0 vindt u dat ? Stel u voor, ik vind het zelf ook. En ik moet u nog wat anders zeggen, zoodra ik begin te spreken, heb ik het voorgevoel gehad, dat u de eerste zou zijn, die het mij zou zeggen. Heilige vader, ik moet u iets zeggen, er zijn oogenblikken, dat ik voel dat mijn grappen niet lukken zullen. Dan wordt mijn mond droog, en krijg ik krampen in mijn gezicht, dat heb ik al van mijn vroegste jeugd af. Ik ben een sjoet van geboorte af. Ik ben bijna een bezetene; ik geef toe, dat ik waarschijnlijk een duivel in mijn ziel heb, maar een heel klein duiveltje, want een grootere duivel zou een andere ziel voor zich uitkiezen. Maar niet de uwe, Pjotr Alexandrowitsj, want dat is ook niet bepaald een goede plaats. Maar ik geloof in God, dat staat vast. Den laatsten tijd heb ik wel eens getwijfeld, maar nu zit ik te wachten dat u mij het groote woord zult zeggen. Ik lijk op den philosooph Diderot. Is het u bekend, heilige vader, dat de philosooph Diderot bij den metropoliet Platon gekomen is, gedurende de regeering van Katherina II ? Hij komt binnen en zegt: „God bestaat niet.” Waarop de metropoliet, met den wijsvinger naar den hemel wijzend, antwoordt: „Wie 40

dat beweert, is volslagen krankzinnig.” En Diderot zooals hij voor hem staat, valt voor hem op de knieën en roept uit: „Ik geloof, ik geloof en ik wil gedoopt worden.” Onmiddellijk werd hij gedoopt en vorstin Dasjkowa was de peetemoeder en Potjomkin, de peetevader ! …

— Fedor Pawlowitsj, dat is onverdraaglijk. U weet zelf, dat u liegt, en die heele idiote geschiedenis hebt u nu net verzonnen. Waarom zit u zich zoo krankzinnig aan te stellen ? schreeuwde Mioesow, zonder zijn woede te kunnen bedwingen.

Ik heb ook altijd gevoeld, dat dat niet waar kan zijn, antwoordde Fedor Pawlowitsj . Maar daarom, heeren, zal ik u nu iets vertellen, wat de zuivere waarheid is. Heilige vader vergeef mij, deze geschiedenis over den doop van Diderot heb ik nu pas verzonnen, op het oogenblik dat ik mijn verhaal begon, vroeger is het nooit in mijn hoofd opgekomen.

Uit pikanterie heb iik dat gedaan. Daarom, Pjotr Alexandrowitsj, stel ik me altijd zoo aan, om mijn verhalen geestiger te maken. Trouwens, soms weet ik zelf niet eens, waarom ik het doe. Wat Diderot betreft, ik heb van dien gek, twintig jaar geleden gehoord, van uw tante, Mawra Fominitsjna, beste Pjotr Alexandrowitsj, heb ik dat gehoord. Zij zijn het er tot nu toe allen over eens, dat de goddelooze Diderot wel degelijk naar den metropoliet Platon gegaan is om over godsdienst te praten…

Mioesow stond op, hij was zoo woedend dat hij er belachelijk door werd. En inderdaad, in die cel, waarin in den loop van veertig of vijftig jaar de menschen slechts met den grootsten eerbied binnentraden, speelde zich nu iets schandelijks af. Iedereen, die de cel binnenkwam, voelde dat hem een groote genade ten deel viel. Sommigen vielen op hun knieën en stonden gedurende het heele bezoek niet op.

Vele vooraanstaande personen, geleerden, zelfs volslagen atheďsten, die uit louter nieuwsgierigheid hier heen gekomen waren,voelden zich gedrongen zich met den grootsten eerbied te gedragen. Er werd hier geen geld verlangd, men werd tegemoet gekomen met liefde en barmhartigheid, en voor alle moeilijke zielsvragen werd één of andere oplossing gevonden en daarom bracht het weerzinwekkende gedrag, dat Fedor Pawlowitsj zich veroorloofde, een algeheele verwarring in de stemming te weeg. De monniken vertrokken overigens geen trek van hun gezicht, en wachtten ernstig af, wat de starets zeggen zou. Alj osj a was op het punt om in tranen uit te barsten; hij stond met zijn hoofd diepgebogen, en wachtte den heelen tijd, dat Iwan, die zoo’n invloed op den oude had, hem van die comedie zou afhouden, 41

maar hij zat onbeweeglijk op zijn stoel, afwachtend wat er verder gebeuren zou, alsof hij heelemaal niet bij de familie behoorde. Naar den seminarist Rakitin durfde Aljosja niet eens te kijken, want hij kon zijn gedachten lezen (trouwens in het geheele klooster kende alleen Aljosja de gedachten van Rakitin).

Vergeef mij, begon Mioesow, zich tot den starets wendend.

Misschien houdt u mij ook voor iemand, die aan deze weerzinwekkende comedie deelneemt ; mijn fout is, dat ik geloofd heb, dat zoo’n type als Fedor Pawlowitsj zich bij dit bezoek een beetje behoorlijker zou gedragen.

Ik heb niet gedacht, dat ik vergeving zou moeten vragen, omdat ik samen met hem hier ben gekomen.

Pjotr Alexandrowitsj was bijna de kamer uitgeloopen.

De starets stond op, pakte hem bij zijn beide handen en liet hem weer plaats nemen.

— Maak u toch niet ongerust, ik bid u, wees kalm, ik vraag u, nu meer dan ooit om mijn gast te zijn, zei hij, en ging weer op zijn divan zitten.

Heilige starets, zegt u het, beleedig ik u met mijn vroolijkheid, riep plotseling Fedor Pawlowitsj uit en maakte een beweging, alsof hij bij een ongunstig antwoord de kamer uit zou hollen.

Ik verzoek ook u, zich niet ongerust te maken, schaamt u zich niet en weest u precies zooals u thuis is.