Ik heb van een Franschman gehoord, dat dat in onze kerk, bij den ochtenddienst, wordt voorgelezen.. dat is een heel geleerd man, die lang in Rusland gewoond heeft en opzettelijk in Rusland is gekomen om de statistiek van ons land te bestudeeren…
Ik heb zelf nooit de Tsjetji-Minei gelezen en zal het ook nooit doen.. We hebben waarschijnlijk gedurende een diner daarover gesproken… We dineerden toen.
.— Ja, ja, jullie hebben gedineerd en ik heb mijn geloof verloren, treiterde Fedor Pawlowitsj hem.
Het kan me geen bliksem schelen, je geloof, brulde Mioesow, maar plotseling hield hij zich in en zei alleen met de grootste minachting:
– Ti besmeurt alles wat u aanraakt.
De starets stond van zijn plaats op en zei: Neemt u mij niet kwalijk, heeren, dat ik u eenige oogenblikken alleen laat, maar er zijn menschen die vroeger dan u gekomen zijn en die wachten op mij. Ti moet toch ophouden, altijd onwaarheid te spreken, Fedor Pawlowitsj, zei hij met een kalme stem.
44
Hij wilde de cel verlaten, Alj osj a en de andere leekebroe -
der kwamen op hem toe om hem op de treden te ondersteunen.
Aljosja kon bijna geen adem meer halen, hij was blij dat hij weg kon gaan, maar hij was ook blij, dat de starets zoo rustig en kalm bleef. Doch aan de deur hield Fedor Pawlowitsj hem nog tegen:
— De heiligste man, dien ik ooit ontmoet heb, ik moet nog eens uw hand kussen. 0 ja, met u kan men nog praten!
Denkt u, dat ik altijd zoo lieg, en mij als sjoet aanstel ? Dan moet u weten, dat ik mij hier in uw cel alleen zoo heb aangesteld om u op de proef te stellen en nu kan ik met een goed geweten een diploma voor u onderteekenen, ja met u valt nog te praten. En nu zwijg ik: verder zal ik mijn mond houden, ik ga op mijn stoel zitten en zwijg. Ja Pjotr Alexandrowitsj, nu is het uw beurt om te praten. U is nu de gewichtigste man… voor tien minuten.
III
DE GELOOVIGE VROUWEN
Beneden aan den buitenkant van de schutting stond een clubje menschen, dezen keer alleen vrouwen, een stuk of twintig ongeveer. Men had haar gezegd, dat de starets bij hen zou komen en zij bleven staan om op hem te wachten.
De landgoedbezitster Chochlakowa en haar dochter waren er ook bij . Mevrouw Chochlakowa was een rijke dame, nog heel jong, altijd smaakvol gekleed, met een knap gezicht, eenigszins bleek met groote zwarte oogen. Zij was ongeveer drie en dertig jaar en was reeds vijf jaar weduwe.
Haar dochtertje, een meisje van veertien jaar was verlamd.
Het arme kind kon sinds een half jaar niet meer loopen en werd in een gemakkelijken stoel op wieltjes rondgereden.
Zij had een lief gezichtje, een beetje vermagerd door haar ziekte, maar ze was erg vroolij k. Iets kinderlijk ondeugends schitterde in haar donkere oogen, met de lange wimpers.
Haar moeder had in het voorjaar al met haar naar het buitenland willen gaan, maar ze had haar voornemen niet kunnen uitvoeren, omdat verschillende zaken op het landgoed haar tot het midden van den zomer hadden opgehouden.
Zij waren al bijna een week in onze stad en waren hier meer voor zaken dan voor een pelgrimstocht heengekomen, toch waren zij reeds drie dagen geleden bij den starets geweest.
Vandaag waren zij weer gekomen, hoewel zij wisten, dat de starets bijna nooit meer ontving, maar zij baden en smeek-45
ten nog eens het geluk te mogen hebben, om hem te zien. De moeder zat op een stoel naast den fauteuil van haar dochter; twee stappen van haar af stond een oude monnik, niet van dit klooster, maar van een verafgelegen, weinig bekend klooster in het Noorden. De monnik was ook gekomen om den zegen van den starets te vragen. Deze kwam naar hen toe, de vrouwen omringden hem van alle kanten en hij begon hen te zegenen. Een arme, krankzinnige vrouw werd voor hem gesleept; zoodra zij den starets zag, begon zij hysterisch te gillen, kreeg den hik en trilde over haar geheele lichaam als in een zenuwtoeval. De starets legde zijn hand op haar hoofd, sprak een kort gebed uit en plotseling bedaarde zij . Ik weet niet hoe dat nu is, maar toen ik nog een kind was, heb ik dikwijls in de dorpen en in de kloosters zulke krankzinnigen gezien. Zij werden naar de kerk gebracht, zij beefden, jankten en blaften als wilde honden, maar zoodra de geestelijke met den hostiekelk verscheen, werden ze ineens voor eengen tijd rustig. Dat verwonderde me erg, toen ik nog een kind was, maar toen ik er naar vroeg, hoorde ik van verschillende landgoedbezitters en vooral van mijn leeraars, dat dat louter aanstellerij was, en dat die vrouwen maar zoo deden, om niet te hoeven werken en dat als men streng tegen hen optrad, er vanzelf een einde aan die aanstellerij kwam en er werden allerlei moppen en grappen over gemaakt. Later heb ik van doktoren gehoord, dat dat geen aanstellerij is, maar wel degelijk een soort vrouwenziekte, die veroorzaakt wordt, doordat bij ons in Rusland de boerinnen te hard moeten werken en teveel kinderen ter wereld brengen, zonder eenige medische hulp. De bevallingen zijn dikwijls zwaar en verloopen niet altijd normaal en bovendien hebben ze zooveel zorgen en verdriet, worden door hun mannen geslagen enzoovoorts, dat zij het ten slotte niet langer verdragen kunnen en half gek worden. Dat merkwaardige en plotselinge bedaren, dat mij als aanstellerij en kunsten verklaard werd, gebeurde waarschijnlijk, omdat de vrouwen zelf geloofden, dat de duivel, die in hen zat en de ziekte veroorzaakte niet kon verdragen, dat hij naar het heiligste van het heilige gebracht werd en haar daarom tijdelijk verliet. Daardoor komt het voor, dat die vrouwen bij den aanblik van den heiligen kelk een schok krijgen en plotseling kalmeeren; dat is waarschijnlijk mogelijk, omdat ze zoo ziek en psychisch overspannen zijn zij gelooven in hun genezing en krijgen ze. Datzelfde was nu ook het geval met den starets en de krankzinnige vrouw.
Velen van de vrouwen weenden van ontroering en verrukking over de genezing van de arme vrouw. Het was ook 46
een moment vol spanning. Sommige vrouwen kwamen vlak bij hem, kusten zijn kleeren, sommigen zeiden wat, allen werden door hem gezegend en met sommigen sprak hij ook.
De krankzinnige kende hij al van vroeger, zij was reeds verscheidene keeren van een dorp, dat zes werst ver weg lag, naar het klooster, naar hem toe gebracht.
0, die komt van ver, zei hij, terwijl hij naar een vrouw wees, die nog niet erg oud was, maar er vreeselijk mager en uitgemergeld uitzag, met een gezicht, dat niet bruin verbrand, maar bijna zwart was. Zij lag op haar knieën en staarde den starets met starren blik aan.
Ja, van heel ver, vadertje, bijna drie honderd werst hier vandaan, riep de vrouw op een zangerigen toon. Zij schudde haar hoofd naar links en rechts en steunde haar wang op de palm van haar hand.
1 comment