Dat was alles, maar nimmermeer zou hij dat mooie, extatische gezicht van zijn moeder vergeten.
Hij hield er niet van om daarover te spreken. In zijn kinderjaren was hij erg gesloten en niet expansief, maar dat was niet uit lafheid of omdat hij menschenschuw was; hij kon alleen niet verdragen, dat anderen zich zouden mengen in zijn gedachten, die hij met zichzelf in zijn eigen ziel wilde uitvechten. Zijn overpeinzingen kwamen hemzelf zoo belangrijk voor, dat hij vond dat andere menschen er niets mee te maken hadden. Misschien vergat hij in die momenten ook de menschen wel geheel en al. En toch hield hij van den mensch. Hij geloofde in hen, nooit vond hij iemand dom of naief, maar zooals later bleek, wilde hij alleen geen rechter over de daden der menschen zijn. Het scheen dat hij den menschen alles toestond goed en kwaad zonder hen te veroordeelen. Maar over hun slechtheid was hij dikwijls zielsbedroefd. Dat was nog niet genoeg —r hij ging zoo ver, dat zelfs reeds in zijn jeugd, niemand met een enkele daad zijn verwondering kon opwekken. Toen hij twintig jaar oud was en bij zijn vader kwam, temidden van de liederlijke onzedelijkheid van diens omgeving, veroordeelde hij niets, maar hij was zoo rein van ziel, dat hij zwijgend heenging.
In het begin vertrouwde zijn vader, die zelf een klaplooper was, hem niet, maar ten slotte kwam er in zijn ziel zoo’n groote liefde voor den jongen, als hij nog nooit in zijn heele 1) Njanja, een oude kindermeid.
18
leven voor iemand gevoeld had, voor den jongen in zijn ziel kwam.
Trouwens allen die den jongen ontmoetten, van dat hij nog een klein kind was af, hielden van hem. Toch kwam hij reeds op zoo jeugdigen leeftijd in het huis van zijn weldoener Jefim Petrowitsj Polenow, dat niemand er hem van verdenken kon, dat hij kunstmatig, uit berekening de liefde van iedereen tot zich trok. Die gave om voor iedereen zoo goed te zijn, dat men wel van hem houden moest, had hij van God bij zijn geboorte meegekregen. Het was precies zoo met hem op school; hij behoorde tot dat soort kinderen, die in het algemeen door hun schoolmakkertjes gewantrouwd, gehaat en bespot worden. Hij hield er bijvoorbeeld van, zich van zijn kameraden af te zonderen, te zwijgen en in zijn eentje te lezen, en toch hielden ze allen van hem. En men kan zonder overdrijving zeggen, dat hij gedurende zijn schooltijd de lieveling van de geheele school was. Hij was altijd in zichzelf gekeerd, maar toch voelden de jongens, dat hij niet zwaarmoedig was; en hoewel hij zichzelf nooit op den voorgrond wilde plaatsen, wisten ze toch dat hij voor niemand bang was en heelemaal niet hooghartig. Op een beleediging reageerde hij nooit, en dikwijls begon hij zelf met dengene, die hem beleedigd had zóó te spreken, alsof er nooit iets tusschen hen gebeurd was, en dat was niet omdat hij de beleediging vergeten was, maar omdat hij het eenvoudig niet voor een beleediging hield, en dat was, wat de andere kinderen zoo in verrukking bracht.
Eén karaktertrek van hem wekte altijd spot op, en wel, dat hij overdreven rein van ziel was. Hij kon geen ruwe woorden of schandelijke praatjes over vrouwen aanhooren.
Dat was nog zoo toen hij al op het gymnasium was, en tot mijn spijt waren schandelijke woorden en gesprekken daar zeer in zwang. De jongens, die in hun ziel heelemaal niet verdorven waren, bijna nog kinderen, spraken over dergelijke onderwerpen, hadden zulke onzedelijke foto’s, dat een soldaat er over blozen zou.
En dat is nog niet genoeg, ik geloof zelfs dat onze soldaten niet eens de beteekenis weten van de pornografie, waarvan onze betere standen zoo goed op de hoogte zijn.
Het was natuurlijk nog geen innerlijke verdorvenheid, maar uiterlijk leek het er véél op. En dat deden die onschuldige kinderen, uit een soort bravoure. Toen zij zagen dat Aljosja Karamazow bij zulke gesprekken zijn vingers in zijn ooren stak, trokken zij zijn handen weg, schreeuwden hem de schandelijkste woorden, die men zich voorstellen kan toe, totdat hij zich van hen losrukte, en op den 19
grond viel. Maar dan stond hij op, zonder de minste boosheid te toonen, en liep slechts zwijgend van hen weg. Eindelijk lieten ze hem met rust en plaagden hem nooit meer met den bijnaam van meisje”. Integendeel zij keken naar hem met bewondering en beklaagden hem alleen, dat hij op dit gebied zoo onontwikkeld was.
Wat de studie betreft, behoorde hij altijd tot één der besten, doch de eerste was hij nooit.
Toen Jefim Petrowitsj gestorven was, bleef Aljosja nog twee jaar lang op het gymnasium van de gouvernementsstad.
De ontroostbare weduwe vertrok met de geheele familie, die alleen uit vrouwen bestond, voor langen tijd naar Italië, en Aljosja kwam terecht in het huis van twee dames, die hij nooit eerder ontmoet had; verre verwanten van Jefim Petrowitsj.
Op welke voorwaarden, hij in dat huis gekomen was, wist hij zelf niet. Een karakteristieke trek van zijn karakter was, dat hij nooit wist op wiens kosten hij leefde of wie voor hem betaalde ; of hij geld had of niet, daar bekommerde hij zich nooit om. Geldzaken waren hem totaal onverschillig.
Wat dat betreft, was hij het volmaakte contrast van zijn broer Iwan, die gedurende de eerste twee jaren van zijn studententijd niets had en al heel vroeg begreep, dat hij op andermans kosten moest leven. Maar dien eigenaardigen karaktertrek van Alexej kon men niet streng beoordeelen: iemand die hem een beetje kende, wist dat hij behoorde tot dat soort menschen, die, als zij een groot kapitaal in handen krijgen, het zonder de minste aarzeling weggeven aan den eersten den besten, die er om vraagt. In heit algemeen gesproken kende hij de waarde van het geld absoluut niet.
Hij kreeg dikwijls zakgeld, zonder er om te vragen en, zonder dat hij wist wat hij ermee doen moest, verdween het.
Pjotr Alexandrowitsj Mioesow, die later Aljosja leerde kennen, zeide van hem het volgende: Hij is misschien de eenigste mensch, die, als hij op een goeden dag heelemaal alleen, zonder een cent op zak, op straat staat, niet van honger en kou zal omkomen. Hij zal direct een uitweg vinden zonder er moeite voor te doen, want iedereen zal zich gelukkig gevoelen om hem op de één of andere manier te kunnen helpen, en hijzelf zal daardoor in het minst niet vernederd worden.”
Het gymnasium heeft hij niet afgeloopen, hij had er nog een jaar moeten blijven, maar hij zei op een goeden dag tegen de dames, dat hij naar zijn vader ging. De dames wilden hem niet laten gaan en verboden hem ook, zijn horloge te verpanden om aan geld voor de reis te komen, die trou-20
wens heel goedkoop was.
1 comment