Hij bespotte zelf zijn gezicht, maar hij was er toch mee ingenomen. Bij -

zonder mooi vond hij zijn neus, niet erg groot, maar dun en gebogen: „een echte Romeinsche neus, met den Adamsappel geeft dat een gelijkenis met een oud Romeinsehen patriciër, uit den tijd van den ondergang.”

22

Hij was er zelf schijnbaar echt trotsch op.

Eenigen tijd nadat Aljosja bij het graf van zijn moeder geweest was, zei hij, dat hij van plan was in het klooster te gaan, dat de monniken er niets op tegen hadden en hem als leekebroeder wilden opnemen. Hij sprak er over met zijn vader om een of f icieele toestremming van hem te verkrijgen.

Zijn vader wist al, dat de starets Zosima, die in het klooster woonde, een diepen indruk op zijn „stillen” jongen had gemaakt.

— Ja natuurlijk, de starets is de eerlijkste monnik, die er in het heele klooster is, zei hij tot zichzelf, nadat hij Aljosja aangehoord had en bijna geen verwondering over zijn verzoek getoond had. 0 daarheen wil je, mijn stille jongen ?

Op dat oogenblik was hij half dronken, plotseling glimlachte hij met zijn roofdierachtigen glimlach en zei listig: — Ja, dat heb ik wel kunnen denken, jongen, dat je daarmee eindigen zou. Stel jij je dat voor ? Ik wist dat je weg daarheen voerde. Nou ja, je hebt twee duizend roebel, dat is je eigen geld, dat je meenemen kunt. En ik zal jou, mijn engel, nooit in den steek laten. Als het noodig is, iets in de kas van het klooster te storten zal ik het doen, maar als ze het niet vragen, waarom zouden wij het dan geven ? Geld geef je zoo weinig uit, precies zooals een kanarievogel korreltjes pikt… Ja, ja… Ik heb gehoord van een klooster waarbij een dorpje is, waar niets dan monnikenvrouwen leven, ik geloof, dat ze daar ook zoo genoemd worden. Het zijn er een stuk of dertig, geloof ik. Ik ben daar een keer geweest, het is heel amusant voor een afwisseling. Jammer alleen, dat het te Russisch is, ze moesten er ook een paar Françaises hebben… Maar hier in ons klooster, dat moet ik je toegeven, bestaat zoo iets niet. Zij leven ingetogen en vasten altijd. Ja, dat is waar… Dus wil jij naar de monniken ?

Geloof mij, Alj osj a, ik vind het jammer voor je, want werkelijk ik houd erg veel van je… Maar… het komt eigenlijk prachtig uit, jij zult voor ons bidden, wij hebben werkelijk hier in de wereld ontzettend veel gezondigd. Ik heb al dikwijls gedacht, wie zal er voor mij eens een keertje bidden ?

Bestaat er op de wereld zoo’n mensch ? Mijn lieve jongen, in geloofszaken ben ik erg onervaren, maar ik moet je zeggen, dat ik er dikwijls over nadenk. Het is toch onmogelijk, dat de duivels mij heelemail vergeten zullen en mij, na mijn dood, niet met hun haken naar zich toe zullen trekken ?

En nu zit ik te denken: haken, hoe komen ze aan die haken, en wat voor haken hebben ze ? Van ijzer, maar waar zitten ze die haken te smeden ? Hebben ze daar een fabriek ? Daar in je klooster denken de monniken natuurlijk, dat er in de 23

hel een plafond bestaat. Ik zou graag in een hel willen ge -

looven, als ze maar zonder plafond is. Het ziet er toch een beetje geheimzinniger uit. Maar in het algemeen blijft dat toch hetzelfde, met een plafond of zonder plafond. En dat is het vraagstuk voor mij, als er geen plafond is, waaraan moeten ze dan hun haken hangen ? Dus dan bestaan de haken ook niet, dus met andere woorden zullen ze mij met hun haken niet naar zich toetrekken. En als ze dat niet doen, waar is dan de waarheid op de wereld. Il faudrait les inventer.

Die haken zijn speciaal voor mij bedacht, voor mij alleen gemaakt, want als je zou weten Aljosja hoe schandelijk zondig ik ben!

Nee, haken bestaan daar niet, zei Aljosja zacht en ernstig.

— Ja, ja het is alleen een legende over die haken, ik weet het, ik weet het. Een Franschman heeft de hel ook goed beschreven: J’ai vu l’ombre d’un cocher, qui avec l’ombre d’une brosse frottait l’ombre d’une carosse. Dus weet je zeker, dat er geen haken zijn ? Nu, lieve jongen, als jij bij de monniken bent, zul je leeren anders te spreken. Trouwens kind, ga daarheen en vind eindelijk de waarheid, en kom terug om het ons te vertellen: het zal toch gemakkelijker zijn te sterven als je weet, wat daar in de andere wereld is.

En het zal voor jou ook veel beter en behoor lijker bij de monniken zijn dan hier bij mij, die eeuwig dronken ben en altijd met de meiden op stap… Maar jou bederft dat toch niet, jij bent rein als een engel. En ik geloof dat ook in het klooster niets je zal beinvloeden, daarom stem ik toe, dat je daarheen gaat. Jij zult een beetje branden en uitblusschen, je zult genezen en bij mij terugkomen en ik zal op je wachten: ik voel dat jij de eenigste op de heele wereld bent, die mij niet veroordeelt. Het is onmogelijk dat ik dat niet voelen zou…”

De oude barstte in snikken uit. Hij was sentimenteel.

Hij was boosaardig, maar sentimenteel.

V

DE STARTSI 1 )

Misschien zal’ iemand van mijn lezers denken, dat mijn held een ziekelijke, extatische, weinig ontwikkelde natuur was, een bleeke droomer, een uitgeput, uitgemergeld, klein mannetje… Neen, integendeel, Alj osj a was toen ter tijd een 1) Meervoud van Starets.

24

jongen van negentien jaar, sterk en gezond als iets, met een frissche kleur, en een helderen blik in zijn mooie oogen; de gezondheid straalde van hem uit. Hij was heel knap, flink gebouwd, had bruin haar, bijzonder mooie, regelmatige gelaatstrekken, een ovaal gezicht, met glanzende, donker grijze, wijd van elkaar geplaatste oogen. Hij was meestal in gedachten verzonken, altijd kalm en rustig.