De man
van middelbaren leeftijd bleek een zeer gewichtig persoon te zijn,
niet minder dan een raadsheer,—in het kinderoog het meest verheven
wezen, dat ooit heeft bestaan. Zij waren dan ook meer dan
verlangend om te weten van wat voor stof hij gemaakt was en zaten
half hoopvol, half angstig te luisteren of zij hem ook zouden
hooren brullen. Hij kwam van Konstantinopel,—zeer ver [33]van St. Petersburg; hij had dus gereisd en
de wereld gezien, ja; zijne oogen hadden het rechtsgebouw der
hoofdplaats aanschouwd, dat—zeide men—een koperen dak had.
De doodelijke stilte en de rijen van starende oogen waren
getuigen van het ontzag, dat dit denkbeeld inboezemde. Hij was de
groote raadsheer Thatcher, de eigen broeder van hun rechter. Jeff
Thatcher stond dadelijk op om op gemeenzamen toon met den grooten
man te spreken en door de gansche school benijd te worden. Het zou
als muziek in zijne ooren geklonken hebben, indien hij het
gefluister had kunnen verstaan.
“Kijk eens, Jim! hij gaat naar hem toe! Kijk eens, hij geeft hem
eene hand, een hand! Wou jij niet, dat je Jeff was?”
Intusschen was het geheele personeel bezig zijn best te doen, om
in een voordeelig licht te treden. De heer Walter trachtte “uit te
komen” door het verrichten van allerlei soort van luidruchtige
ambtsbezigheden, door orders te geven hier, straffen op te leggen
daar, en terechtwijzingen uit te deelen, waar de gelegenheid zich
maar voordeed. De bibliothecaris trachtte “uit te komen” door met
onmogelijke pakken boeken van het eene einde van het lokaal naar
het andere te loopen en door dat rumoer en die opschudding te
maken, waarin zulke lieden behagen scheppen. De leeraressen
trachtten “uit te komen” door zich vriendelijk tot de leerlingen
voorover te buigen, die zij een oogenblik te voren een oorveeg
gegeven hadden, en door coquet kleine vingertjes tegen stoute
jongens op te heffen en de zoeten vriendelijk op de schouders te
kloppen. De ondermeesters trachtten “uit te komen” door zachte
vermaningen uit te deelen en door ander gezagsvertoon, dat blijk
moest [34]geven van hun slag om de orde te handhaven.
De kleine jongens en meisjes trachten “uit te komen” door de lucht
met proppen papier en het geluid van schuifende voeten te
vervullen. En boven dit alles zat de groote man en liet een
raadsheerlijken glimlach over de geheele school gaan en koesterde
zich in den zonneschijn van zijn eigen grootheid, want ook hij
trachtte “uit te komen.”
Er ontbrak nog slechts één ding, om des heeren Walters
verrukking tot haar hoogste volkomenheid te brengen—en dat was de
kans om een bijbelprijs uit te deelen en een wonder te vertoonen.
Verscheidene leerlingen bezaten een paar gele kaartjes, maar geen
enkele had er genoeg; hij was reeds bij de wonderkinderen onder
zijn leerlingen rond geweest en zou goud gegeven hebben om den
Duitschen jongen eventjes met gezonde hersenen terug te hebben.
Juist op dit op ogenblik, toen alle hoop hem dreigde te
ontvlieden, kwam Tom Sawyer uit de bank met negen gele, negen roode
en tien blauwe kaartjes en verzocht om den bijbel.
Dit was een donderslag uit een onbewolkten hemel! Uit dien hoek
zou Walter in geen tien jaar dergelijk blijk van naastigheid
verwacht hebben. Maar er was niets aan te doen;—daar lagen de
bewijzen en zij waren echt. Aan Tom werd daarom eene eereplaats
aangewezen in de nabijheid van den Raadsheer en de andere
uitverkorenen, en het groote nieuws werd in de hoofdkwartieren
verspreid. Het was eene verbazende verrassing, en de held werd tot
des Raadsheers hoogte verheven, zoodat de school in plaats van één
wonder er twee te aanschouwen kreeg. Al de jongens verteerden van
afgunst, maar de bitterste kwellingen verduurden de knapen, die te
laat bemerkten, dat zij tot dezen [35]hatelijken luister
hadden medegewerkt, door aan Tom kaartjes te verkoopen voor de
schatten, die hij met het witten verdiend had. Dezen verachtten
zichzelven als de dupes van een sluwen bedrieger, van een
verraderlijken adder in het gras.
De prijs werd aan Tom uitgereikt met al de loftuigingen, welke
de catechiseermeester onder de bestaande omstandigheden uit zijn
binnenste kon oppompen, doch waaraan slechts één ding ontbrak
namelijk waarheid, want de arme man voelde instinctmatig, dat hij
hier voor een geheim stond, hetgeen misschien het licht niet zien
kon. Het was de ongerijmdheid zelve, dat deze knaap een voorraad
van twee duizend schoven schriftuurlijke wijsheid had vergaard,
aangezien ongetwijfeld reeds een dozijn te veel voor zijne krachten
geweest zou zijn. Amy Lawrence was trotsch en verheugd en zij deed
haar best Tom dit te doen zien, maar hij wilde niet kijken. Dit
verwonderde haar; zij werd een weinig ongerust, kreeg toen een
onbestemd gevoel van argwaan, dat kwam en verdween en weer
terugkwam, totdat een steelswijs geworpen blik haar alles
openbaarde. En toen brak haar hart en zij werd jaloersch en boos;
zij begon te schreien en haatte de geheele wereld, en Tom met
haar,—zoo dacht zij ten minste.
Tom werd aan den Raadsheer voorgesteld, maar zijn tong kleefde
hem aan ’t verhemelte. Zijn hart bonsde,—gedeeltelijk ten gevolge
van de angstwekkende grootheid van dien man, maar vooral omdat hij
haar oom was. Indien het donker was geweest, zou hij wel op
zijne knieën hebben willen vallen om hem te aanbidden. De Raadsheer
legde zijne hand op Toms hoofd, noemde hem een aardig kereltje en
vroeg hem, hoe hij heette. De jongen stamelde, hijgde naar adem en
stootte eindelijk uit: [36]
“Tom!”
“Neen, niet Tom, niet waar? Gij heet....?”
“Thomas!”
“Juist. Maar er behoort nog nog iets bij. Gij hebt toch
ook een geslachtsnaam, niet waar—en dien wilt gij mij immers wel
mededeelen?”
“Zeg mijnheer uw anderen naam, Thomas,” zeide de heer Walter,
“en voeg er ‘mijnheer’ achter. Gij hebt toch manieren geleerd.”
“Thomas Sawyer, mijnheer.”
“Ziezoo, dat is een goede jongen. Een lieve jongen! Een aardig,
manhaftig kereltje! Twee duizend verzen is een groot aantal,
Thomas, een zeer groot aantal. Maar gij zult u nooit de moeite
berouwen, ze geleerd te hebben.
1 comment