Want kennis is meerder waard dan al
wat deze wereld ons geven kan, daar kennis ons groot en goed maakt.
Gij zult eens een groot en een goed man worden, Thomas, en dan zult
gij op het verleden terugzien en zeggen: Dat alles heb ik te danken
aan het voorrecht van in mijn jeugd de zondagsschool bezocht te
hebben; alles aan mijn brave meesters, alles aan den goeden
catechiseermeester, die mij aanmoedigde en mij een bijbel gaf, een
prachtigen, sierlijken bijbel, dien ik voorgoed mocht houden; alles
aan mijne uitnemende opvoeding. Dat zult gij eens zeggen, Thomas,
en voor geen geld ter wereld zult ge het genot willen missen deze
twee duizend verzen in het geheugen geprent te hebben,—neen,
waarlijk niet. En nu zult gij mij en deze dame wel iets willen
mededeelen van hetgeen gij geleerd hebt, want wij stellen groot
belang in vlijtige jongens. Zonder twijfel kent gij de namen der
apostelen, niet waar? Wilt gij mij eens zeggen, wie de twee eersten
waren, die den Heer volgden?”
Tom trok aan een der knoopen van zijn buis en keek [37]den Raadsheer bedremmeld aan. Hij bloosde
en sloeg de oogen neder. Den heer Walter zonk het hart in de
schoenen. Hij wist, dat de jongen zelf de eenvoudigste vraag niet
beantwoorden kon. Waarom vroeg de Raadsheer hem? Toch voelde hij
zich verplicht te spreken en zeide:
“Antwoord mijnheer, Thomas! Wees niet bang.”
Tom stond op heete kolen.
“Ik weet zeker, dat gij het mij wel zult willen zeggen,”
zeide de dame. “De namen der twee eerste discipelen waren....?”
“David en Goliath!”
Laat ons over het overige van het tooneel meedoogend een sluier
werpen.
[Inhoud]
Hoofdstuk V.
Om halfelf begon de oude klok van het kleine stadje te luiden en
aanstonds stroomde de goede gemeente naar den morgendienst. De
kinderen van de Zondagsschool verspreidden zich in het gebouw en
bezetten de banken met hunne ouders, om behoorlijk onder toezicht
te zijn. Tante Polly kwam, gevolgd door Tom, Sid en Marie. Tom werd
naast de koorgang geplaatst, ten einde zoo ver mogelijk van het
open raam en de verleidelijke zomertooneelen daar buiten te wezen.
De schare trok op naar de zijvleugels; de oude en behoeftige
postmeester, die betere dagen gekend had; de Mayor en zijne
vrouw,—want men had te St. Petersburg, onder andere
overtolligheden, ook een Mayor: de kantonrechter; de knappe,
opgedirkte, veertigjarige weduwe Douglas, een goedhartige ziel die
er warmpjes inzat en wier [38]op den heuvel gelegen
heerenhuis het eenige paleis der plaats uitmaakt, het
onbekrompenste huis waarop St. Petersburg kon bogen, als ’t op
feesten geven aankwam; de gebogen en eerwaardige burgemeester met
zijn echtgenoot; de advocaat Riverson, de nieuwe notabele; daarna
de belle van het stadje, gevolgd door een troep met
prachtige overhemden pronkende hofmakers, toen eenige jeugdige
stedelijke ambtenaren, die op de knoppen hunner rottingen zuigende,
in het voorportaal een ronden muur van gepommadeerde en
glimlachende bewonderaars hadden gevormd, totdat het laatste meisje
de revue gepasseerd had; en eindelijk de modeljongen, Willie
Mufferson, die zoo zorgvuldig op zijn moeder past. Hij vergezelde
zijn mama altijd naar de kerk en was de trots van alle matronen. De
jongens echter haatten hem, omdat hij zoo braaf was en nog meer
omdat hij steeds als voorbeeld werd aangehaald. Zijn witte zakdoek
hing als iederen Zondag, toevallig uit den zak van zijn buis. Tom
had geen zakdoek; hij noemde het dragen van zulk een weeldeartikel
“kwasterig.”
Toen de gemeente vergaderd was, werd de klok nog eens geluid om
de tragen en talmend te waarschuwen, en daarop ontstond er een
plechtige stilte in de kerk, nu en dan afgewisseld door het
gegiegel en gefluister van de koorjongens op de galerij. Koorknapen
giegelen en fluisteren gewoonlijk den geheelen dienst door. Ik ken
maar ééne plaats, waar zulks het geval niet was, maar ik ben
vergeten waar die ligt. Het is ook vele, vele jaren geleden, sinds
ik haar bezocht en ik herinner mij er nauwelijks iets meer van;
alleen ligt mij flauw bij, dat het ergens in het buitenland
was.
De predikant gaf het gezang op en las het voor met innig
zelfbehagen en op een eigenaardige wijze, welke in [39]die streek zeer bewonderd werd. Zijne stem,
begonnen in een gemiddelden toon, klom gestadig, totdat zij een
zeker punt bereikt had (meestal het voorlaatste woord van den regel
en plofte dan onmiddellijk als de straal van een fontein naar
beneden) aldus:

Hij werd beschouwd als een puikjuweel in de kunst van voorlezen.
Op godsdienstige bijeenkomsten werd hij altijd uitgenoodigd om te
reciteer en, en zoodra hij zijne stem verhief, sloegen de dames de
handen ineen, on ze daarna machteloos in haar schoot te laten
vallen, keken met zwemmende oogen naar boven en schudden het hoofd,
als wilden zij uitroepen: “Woorden kunnen het niet weergeven; het
is te schoon, te schoon voor deze wereld!”
Nadat het lied gezongen was, nam de eerwaarde heer Sprague het
bulletin in de hand en las de kennisgeving voor van al de
vergaderingen, bijeenkomsten enz. die er in die week zouden plaats
hebben, eene lijst die tot den jongsten dag scheen te duren. Deze
zonderlinge gewoonte wordt nog altijd in Amerika gevolgd, zelfs in
groote steden en in een eeuw waarin het nieuwsbladen regent. ’t
Gebeurt echter meer, dat een oud gebruik, naarmate het minder te
rechtvaardigen is, te moeielijker schijnt afgeschaft te kunnen
worden.
En nu begon de dominee te bidden,—een goed, grootmoedig [40]gebed, waarin niets werd overgeslagen. Hij
bad voor de kerk en voor de kinderen der kerk; voor de andere
kerken der stad; voor de stad zelve; voor het district; voor den
Staat; voor die dienaars van den Staat; voor de Vereenigde Staten;
voor de kerken van de Vereenigde Staten, voor het Congres; voor den
President, voor de andere leden van de regeering; voor de arme
zeevaarders, die op onstuimige wateren geslingerd worden; voor de
millioenen, die onder Europeesche monarchie en Oostersche
dwingelandij zuchten; voor hen die, ofschoon in het licht van het
Evangelie geboren, geene oogen hebben om te zien en geene ooren om
te hooren; voor de heidenen op de verre eilanden in de zee;—en hij
eindigde met eene smeekbede, dat de woorden, die hij zou spreken,
in genade mochten worden aangenomen en als het zaad mochten zijn,
dat in vruchtbare aarde word geworpen en te zijner tijd een
heerlijken oogst van Godzalige vruchten zal afwerpen. Amen.
Nu volgde een geruisch van japonnen en de staande vergadering
ging zitten.
De knaap, wiens geschiedenis in dit boek verhaald wordt, putte
geen geestelijk genot uit de preek; hij droeg die als een kruis—en
niet altijd met geduld. Hij deed zijn best om stil te zitten en
hield onbewust aanteekening van al de bijzonderheden, waarin de
preek afdaalde; want ofschoon hij niets met aandacht volgde kende
hij het terrein en den weg, dien den predikant nam, sedert lang,—en
wanneer er maar iets nieuws werd ingelascht, ontdekte dat zijn oor,
en zijn gansche gemoed kwam er tegen in opstand. Elke toevoeging
was in zijne schatting oneerlijk en schelmachtig.
Midden onder de preek, had een vlieg zich achter tegen de vóór
hem staande bank neergezet en dat beestje werd eene kwelling voor
zijne ziel.
1 comment