In één woord, hij mocht alles doen en laten wat het
jongensleven aangenaam maakt. Zoo dachten ten minste al de
gedrilde, aan banden gelegde, fatsoenlijke jongens van St.
Petersburg.
Tom hield den romantischen verschoppeling staande met den
uitroep:
“Hola, Huckleberry, wat heb je daar?”
“Een doode kat.”
“Laat kijken, Huck. Zij is goed stijf. Waar heb je die vandaan
gehaald?”
“Geruild van een jongen.”
“Wat heb je er voor gegeven?” [50]
“Een blauw kaartje en een blaas, die ik in het slachthuis
gekregen had.”
“Hoe kwam je aan dat blauwe kaartje?”
“Voor veertien dagen van Ben Rogers gekocht voor een
hoepelstok.”
“Zeg eens; waar zijne doode katten eigenlijk goed voor?”
“Goed voor? Om wratten weg te maken.”
“Wat? Wezen? Ik weet iets, wat nog beter is.”
“Wedden dat je het niet weet? Wat is het dan?”
“Wel, water uit vermolmd hout.”
“Water uit vermolmd hout! Ik geef geen cent on water uit
vermolmd hout!”
“Niet? Heb je het dan nooit geprobeerd?”
“Neen, ik niet, maar Bob Tanner wel.”
“Wie heeft je dat gezegd?”
“Wel, hij zei het aan Jeff Hatcher en Jeff aan John Baker en
John Baker aan Jim Hollis en Jim Hollis aan Ben Rogers en Ben
Rogers aan een neger en de neger aan mij. Wat heb je nou nog te
zeggen?”
“Wat ik te zeggen heb? Dat ze ’t allemaal liegen. Van allen weet
ik het zeker, behalve van den neger, want dien ken ik niet. Maar ik
heb nog nooit een neger gezien, die niet loog. Nu, vertel mij dan
eens, hoe Bob Tanner het gedaan heeft?”
“Wel, hij stak zijn hand in een hollen boom, waarin regenwater
was.”
“Over dag.”
“Zeker.”
“Met zijn gezicht naar den boomstam gekeerd?”
“Ja, dat denk ik ten minste wel.”
“Zeide hij er niets bij?”
“Dat geloof ik niet,—maar ik weet het niet zeker.” [51]
“Och wat,—loop been! Wie neemt op zoo’n bespottelijke manier
wratten weg! Je moet het heel anders doen. Je gaat zelf naar het
bosch toe, waar je weet dat een holle boom staat met water er in,
en tegen middernacht ga je met je rug naar- en met je hand in de
holte staan en zegt:
“Gerstekorrel, gerstekorrel, breng meel in ’t vat, Molm-water,
molm-water, verteer de wrat,”
En dan ga je gauw elf passen achteruit, en dan keer je je
driemaal om en je gaat naar huis zonder een woord tegen iemand
spreken. Want als je spreekt is de betoovering voorbij.
“Nu dat klinkt mooi, maar zoo heeft Bob Tanner het niet
gedaan.”
“Neen, man, je kunt er gerust op zijn, dat hij ’t zoo niet heeft
gedaan, omdat niemand in de stad zoo vol wratten zit als hij; en
hij zou geen enkele wrat hebben als hij wist hoe je met water uit
vermolmd hout werken moet. Ik heb op die manier wel duizend wratten
van mijn handen doen verdwijnen. Ik speel zooveel met kikkers, dat
ik altijd een hoop wratten krijg. Soms maak ik ze weg met een
groote boon.”
“Ja, eene groote boon is goed. Dat heb ik ook wel gedaan.”
“Zoo? Hoe moet het dan gedaan worden?”
“Je neemt een boon en splijt die en dan maak je een snede in de
wrat, dat er een beetje bloed uitkomt, en dan leg je dat bloed op
een stukje van de boon, en dan graaf je een gat in den grond en
daarin leg je ’t stukje in den nacht bij maneschijn, op een
kruisweg, en dan verbrand je de rest van de boon. En dan gaat het
stuk boon, dat het bloed ingezogen heeft, aan het trekken en
trekken, on het andere stuk meester te worden, en dan helpt het
bloed de wrat en deze valt spoedig af.”
“Ja, dat is waar, hoewel je er onder het begraven bij [52]moet voegen: ‘Weg, boon, weg, wrat, kom me
niet meer plagen.’ Zoo doet Joe Harper het ten minste. Maar hoe
genees jij ze met doode katten?”
“Wel, je neemt je kat en gaat tegen middernacht naar het
kerkhof, naar een plaats, waar een slecht mensch begraven ligt.
Precies om twaalf uur komt er een duivel, misschien wel twee of
drie: en die nemen dat slechte mensch mee. Maar die duivels kun je
niet zien. Je hoort ook niets dan een geluid als van den wind,
hetgeen beduidt dat ze met elkaar praten. En als de duivel dien
slechten man heeft meegepakt, moet je de kat in de lucht zwaaien en
zeggen:
“Duivel, volg het lijk; kat, volg den duivel; wrat, volg de kat;
ik wil niets meer met je te doen hebben.” Dat neemt elke wrat
weg.”
“Het klinkt mooi, maar heb je het wel eens geprobeerd,
Huck?”
“Ik niet, maar moeder Hopkins heeft het mij gezegd.”
“Dan zal het wel waar zijn, want ze zeggen, dat ze een tooverkol
is.”
“Zeggen? Wel, Tom, ik weet, dat zij er een is. Ze heeft
Pap betooverd. Pap heeft het me zelf verteld. Op een dag kwam hij
haar tegen, en hij bemerkte, dat ze hem betooverde. Toen nam hij
een steen, en als zij niet uit den weg was gegaan, had hij haar
doodgegooid. Nu, dien eigen nacht rolde hij van een vliering,
waarop hij dronken lag te slapen naar beneden, en brak zijn
arm.”
“Hè, dat is verschrikkelijk. Hoe weet hij, dat zij hem
betooverde?”
“Hemel, dat moet Pap je zelf vertellen. Pap zegt: als ze je
stijf aankijken, dan betooveren ze je, vooral als ze mummelen,
omdat ze dan het ‘Onze Vader’ ’t achterste voor opzeggen.” [53]
“Zeg eens, Huck, wanneer ga jij het met de doode kat
probeeren?”
“Van nacht. Ik geloof, dat de duivels den ouden Hol Williams van
nacht komen halen.”
“Maar hij is Zaterdag al begraven, Huck. Hebben zij hem dan
Zaterdag niet weggehaald?”
“Wat dacht je?—Op Zondag?—De duivels loopen ’s Zondags niet
rond, zou je denken.”
“Dat wist ik niet. Laat mij meegaan.”
“Goed,—als je niet bang bent.”
“Bang!—Nou nog mooier. Zul je om elf uur tegen het raam
miauwen?”
“Ja, en dan moet jij terug-miauwen en niet doen zooals den
laatsten keer.
1 comment