Toen heb ik voor dat raam staan schreeuwen, tot dat
de nachtwacht me met een steen gooide en riep: ‘Dat is voor jou,
ouwe kat!’ Natuurlijk smeet ik toen een kei door zijn raam, maar
dat mag je niet vertellen.”
“Neen. Dien nacht kon ik het niet doen, omdat tante me stond te
bespieden; maar ik zal dezen keer miauwen. Zeg eens, Huck, wat heb
je daar?”
“Niets dan een schallebijter.”
“Waar heb je dien vandaan gehaald.”
“Uit het bosch.”
“Waarvoor geef je hem?”
“Ik weet het niet. Ik heb geen plan on hem te verkoopen.”
“Ook al goed. ’t Is in alle geval een erg klein beestje.”
“O ’t is gemakkelijk aanmerkingen op een schallebijter te maken,
die je niet toebehoort. Ik ben er mede tevreden; hij is groot
genoeg voor mij.”
“O, er zijn schallebijters genoeg. Ik kan er wel duizend
krijgen, als ik wil.”
“Wel, waarom vang je ze dan niet? Omdat je verduiveld [54]goed weet, dat je niet kunt. Dit is een
bijzonder vroege schallebijter: het is de eerste, dien ik dit jaar
gezien heb.”
“Zeg eens, Huck, ik zal er je mijn tand voor geven.”
“Laat dien eens kijken.”
Tom haalde een stukje papier voor den dag en ontrolde dat
voorzichtig, en Huckleberry onderzocht den tand nauwkeurig. De
verleiding was zeer sterk. Eindelijk zeide hij:
“Is hij echt?”
Tom toonde de open plek in zijn mond.
“Akkoord,” zeide Huckleberry, “de koop is gesloten.”
Tom sloot den schallebijter in de percussiedoos, waarin onlangs
de tor gevangengezeten had en de knapen namen afscheid van elkaar,
beiden gelukkig in het bezit van een nieuwen schat.
Tom bereikte het kleine eenzame schoolgebouw, waar hij met veel
lawaai binnenstapte, hing zijn hoed aan een kapstok en ijlde naar
zijne plaats. De meester, door het gebrom van ’t lessen leeren
slaperig geworden, was op zijn hoogen matten stoel ingesluimerd.
Doch hij werd door de stoornis gewekt en riep uit:
“Thomas Sawyer!”
Tom wist, dat, wanneer zijn naam voluit genoemd werd, er onweer
aan de lucht was.
“Mijnheer.”
“Kom hier bij mij staan. Zeg mij eens: waarom zijt ge weer zoo
laat?”
Tom was op het punt zijne toevlucht tot een leugen te nemen,
toen hij langs een paar fijne schoudertjes, twee lange blonde
vlechten zag hangen, die hij dadelijk herkende als toebehoorende
aan Becky Thatcher en naast die vlechten was de eenige ledige
plaats aan de meisjeskant. Oogenblikkelijk zei hij: [55]
“Ik heb met Huckleberry Finn staan praten!”
De pols van den meester stond stil en hij zelf staarde
verbijsterd in het rond. Het gebrom van ’t leeren hield op en de
leerlingen dachten, dat de overmoedige jongen krankzinnig was
geworden. De meester zeide:
“Gij—gij deedt—wat?”
“Praten met Huckleberry Finn.”
Hij had niet misverstaan.
“Thomas Sawyer, dit is de meest vermetele bekentenis die ooit
mijne ooren vernamen. Dat kan met de roede alleen niet afgedaan
worden. Trek uw buis uit.”
Des meesters arm deed zijn plicht, totdat hij niet meer kon en
de bundel teenen, waaruit de roede bestond, aanmerkelijk verminderd
was. Daarop werd het bevel uitgevaardigd:
“Ga nu bij de meisjes zitten! En laat dit u een
waarschuwing zijn.”
Het gegiegel, dat in het vertrek vernomen werd, scheen den
jongen verlegen te maken, doch in werkelijkheid verbijsterde hem de
aanmoediging van zijn blonden afgod en het met smart vermengd
genoegen, dat hij aan zijn gelukkig gesternte te danken had. Hij
ging op den hoek van de bank zitten, en het meisje kroop zoo ver
mogelijk van hem af. Hierop volgde een gestoot, gewenk en
gefluister, waaraan Tom zich echter niet stoorde. Integendeel hij
bleef stil zitten, met de armen op den langen, lagen lessenaar? en
scheen in zijn boek verdiept te zijn. Gaandeweg werd de aandacht
van hem afgeleid en de duffe atmosfeer werd weder van het gewone
schoolgegons vervuld. Nu en dan begon de knaap tersluiks blikken op
het meisje te werpen. Zij bemerkte het, zette een nuffig gezichtje
tegen hem op, en liet hem een minuut lang haar rug zien. Toen zij
voorzichtig [56]nog eens omkeek lag er een perzik voor
haar. Deze werd weggeduwd. Tom legde de vrucht zachtjes weder voor
haar; zij werd nogmaals weggeduwd, maar dezen keer op minder
heftige wijze. Tom legde geduldig de perzik ten derden male voor
het meisje en de vrucht bleef liggen. Toen krabbelde hij op de lei:
“Neem haar, als het u blieft; ik heb er meer.”
Het meisje keek naar die woorden, doch hield zich stil. Daarna
begon de knaap iets op de lei te teekenen en bedekte zijn werk met
de linkerhand.
1 comment