Zeg
eens, Huck, ik herken nog een stem. ’t Is Injun Joe.”
“Ja, ja, dat is zoo. Die fielterige kleurling! Ik houd het er
voor, dat de duivels bang voor hem zijn.”
Het gefluister hield op; de drie mannen hadden het graf bereikt
en stonden op een paar voet afstands van de schuilplaats der
jongens.
“Hier is het,” zeide de derde stem, en de persoon, aan wien deze
toebehoorde, hield de lantaarn op en liet het gelaat van den jongen
dokter Robinson zien.
Potter en Injun Joe droegen een burrie, waarop een [78]touw en een paar schoppen lagen. Ze legden
hun last neder en begonnen het graf open te maken. De dokter
plaatste de lantaarn aan ’t boveneind van de kuil en zette zich met
den rug tegen een der olmboomen. Hij was zoo dicht bij de jongens,
dat hij hen had kunnen aanraken.
“Maak haast, mannen!” zeide hij met gedempte stem. “De maan kan
elk oogenblik opkomen.”
De gravers bromden ten antwoord iets tusschen de tanden en
gingen met delven voort. Een tijdlang werd er geen ander geluid
gehoord dan het eentonig gekras der spaden, die hare vracht zand en
aarde opwierpen. Eindelijk stootte een der schoppen met een doffen
hollen klank op de doodkist en een minuut daarna hadden de mannen
haar uit den kuil geheschen en op den grond gezet. Zij lichtten er
met hun spaden het deksel af, namen het lijk er uit en wierpen dat
met ruwe hand op den grond. Juist kwam de maan tusschen de wolken
te voorschijn en wierp haar schijnsel op het loodkleurig gelaat. De
draagbaar werd gereedgemaakt, het lijk er op gelegd, met een deken
overdekt en met het touw vastgebonden. Potter haalde een groot
snoeimes voor den dag en sneed het er bij hangend eind touw af,
zeggende:
“Ziezoo, het vervloekte werk is gedaan, mijnheer de viller! En
nu dadelijk vijf dollars, of het lijk blijft hier.”
“Dat zeg ik ook!” zeide Injun Joe.
“Wat beteekent dit?” zeide de dokter. “Je hebt gedwongen, dat ik
jelui vooruit zou betalen, en ik heb je betaald.”
“Ja, en je hebt meer gedaan dan dat,” zeide Injun Joe, en ging
vlak voor den dokter staan, die opgerezen was. “Vijf jaar geleden
heb je me op een avond uit je vaders keuken weggejaagd, toen ik om
een stuk brood kwam vragen, en zei je dat ik nergens voor deugde.
En ik zwoer, [79]dat ik het je betaald zou zetten, al was
het over honderd jaar; en toen liet je vader me als een bedelaar in
de gevangenis stoppen. Denk je dat ik dat vergeten ben. Het bloed
der Injuns stroomt me niet voor niets door de aderen. Nu heb ik je,
en nu zullen we eens afrekenen, hoor je.”
Hij balde de vuist en hield die dreigend den dokter voor het
gezicht. Maar deze pakte op eens den booswicht bij den kraag en
wierp hem op den grond, Potter hief zijn mes op en zeide:
“Je zult mijn kameraad niet slaan!”
In een oogenblik was hij met den dokter handgemeen en de twee
mannen vochten met kracht en geweld, terwijl zij het gras
vertrapten en den grond met hunne hielen openscheurden. Injun Joe
sprong op met vlammende oogen, greep Potters mes en kroop als een
kat, loerende op haar prooi, om de strijdenden heen. Opeens rukte
de dokter zich los, vatte een der zware planken van Williams graf
en velde er Potter mede ter aarde. Toen nam de kleurling zijne kans
waar en dreef den jongen man het mes tot aan het heft in de borst.
Deze waggelde, viel op Potter neder en overstroomde dien met zijn
bloed. Te gelijker tijd onttrok een wolkenfloers dit vreeselijk
tooneel aan ’t gezicht en de jongens ijlden in de duisternis
weg.
Toen de maan weer voor den dag kwam, stond Injun Joe over de
twee gestalten heengebogen en aanschouwde die aandachtig. De dokter
mompelde eenige onsamenhangende woorden, gaf een paar snikken en
bleef toen roerloos liggen.”
“Die schuld is, Godv..., vereffend!” riep de kleurling uit.
Vervolgens plunderde hij het lijk, stak het noodlottige mes in
Potters open rechterhand en zette zich toen op [80]de ledige doodkist neder. Drie—vier—vijf
minuten gingen voorbij en Potter begon zich te bewegen en te
kreunen. Hij klemde het mes, dat hij in de hand had, vast, hief het
in de hoogte, keek er naar en liet het vol huivering vallen. Toen
richtte hij zich op, wierp het lijk van zich af, en staarde het met
verglaasde oogen aan en keek verward in het rond. Zijne oogen
ontmoetten die van Joe.
“God, wat is dit Joe?” zeide hij.
“Het is een gemeene geschiedenis,” zeide Joe, met een kalm
gelaat. “Waarom heb je het gedaan?”
“Ik?—Ik heb het niet gedaan.”
“Kijk eens om je heen! Dat laat zich niet loochenen.”
Potter beefde en werd doodsbleek.
“Ik dacht dat ik nuchteren geworden was. Ik had van nacht niet
moeten drinken, maar ik voel het nog in mijn hoofd,—nog erger dan
toen wij hierheen gingen.
1 comment