Ik ben heelemaal in de war, ik kan mij er
nauwlijks iets van herinneren. Zeg eens eerlijk, Joe, oude jongen,
heb ik het gedaan? Het was mijne bedoeling niet. Zeg eens, hoe ik
het gedaan heb, Joe!—O ’t is ontzettend, zoo’n jonge beste
man!”
“Wel, jelui vocht samen en hij sloeg je met een plank en je viel
plat op den grond en toen stond je waggelend op en greep het mes,
en toen hij je nog een slag wou geven, stak je het hem door ’t
lijf, en daar heb jelui tot nou toe, zoo dood als pieren,
gelegen.”
“O, ik wist niet wat ik deed. Ik wil op dezen oogenblik sterven,
als ik het wist. Het is alles de schuld van de jenever en de
opgewondenheid, geloof ik. Ik heb nog nooit in mijn leven een wapen
gebruikt, Joe. Gevochten heb ik wel, maar nooit met wapenen, dat
zal iedereen moeten [81]zeggen. Joe, vertel het
aan niemand. Beloof je me, dat je het nooit vertellen zult, Joe? Ik
ben altijd voor je in de bres gesprongen, dat weet je. Zul je het
nooit zeggen, Joe?” En de arme man viel voor den verstokten
moordenaar op de knieën en wrong smeekend de handen.
“Neen, je hebt altijd als een eerlijk man met mij gehandeld,
Muff Potter, en ik zal je met gelijke munt betalen. Me dunkt,
mooier kan ik het niet zeggen.”
“O, Joe, je bent een engel. Ik zal er je voor zegenen, zoolang
ik leef.” En Potter begon te schreien.
“Kom, schei maar uit,” zei Joe, “’t Is nouw geen tijd om te
janken. Ga jij dezen kant uit, dan zal ik den anderen weg gaan.
Voort nu en laat geen spoor van je achter!”
Potter liep weg op een draf, die weldra in een hollenden pas
overging. De kleurling stond hem na te kijken en mompelde:
“Als hij maar zoo duizelig van den val en zoo dronken van den
brandewijn is, als hij er uitziet, zal hij niet aan het mes denken,
totdat hij te ver weg en te bang is on naar eene plaats als deze
alleen terug te keeren. Dat kuiken!”
Een paar minuten later was de maan de eenige, die het in de
deken gewikkelde lijk, de deksellooze doodkist en het open graf
aanschouwde, en heerschte er weder eene volmaakte stilte op het
kerkhof.
[Inhoud]
Hoofdstuk X.
De beide knapen ijlden sprakeloos van ontzetting den weg op naar
de stad. Van tijd tot tijd zagen zij angstig om, als vreesden zij
achtervolgd te worden. In elken [82]boomtronk, die zich op
den weg verhief, meenden zij een vijand te zien, en dat deed hun
den adem inhouden, en telkens wanneer zij een eenzame nabij de stad
gelegen hut voorbijrenden, scheen het geblaf der opgeschrikte
kettinghonden hunne voeten vleugelen aan te binden.
“Als wij het maar tot de oude looierij kunnen brengen, voordat
wij het afleggen,” fluisterde Tom, en hijgde bij ieder woord naar
adem. “Ik kan het niet langer uithouden!” Huckleberry antwoordde
met een zwaren zucht en de knapen vestigden hun oogen op het
doelwit hunner hoop en spanden alle krachten in on dat te bereiken.
Zij naderden het hoe langer hoe meer, stormden eindelijk hals over
hoofd de openstaande deur binnen en vielen dankbaar en uitgeput in
de donkere schuilplaats neer. Langzamerhand bedaarde het kloppen
van hun hart en Tom fluisterde: “Huckleberry, wat denk jij, dat er
op staat?”
“Als dokter Robinson sterft, loopt het op hangen uit.”
“Denk je dat wezenlijk.”
“Wel, ik weet het zeker, Tom.”
Tom dacht een oogenblik na en zeide:
“Wie zal het vertellen? Wij?”
“Wat verzin je nou! Verbeeld je, dat er eens iets gebeurde
waardoor Injun Joe niet opgehangen werd, dan zou hij ons immers op
een goeden dag vermoorden.”
“Dat lag ik juist te bedenken, Huck.”
“Als iemand het zeggen moet, laat Muff Potter het dan doen
indien hij er althans niet te gek of te dronken toe is.”
Tom antwoordde niets—en ging voort met denken. Eindelijk zei hij
zachtjes:
“Huck, Muff Potter weet het niet. Hoe kan hij het
vertellen?”
“Waarom weet hij het niet?” [83]
“Omdat hij juist die plank op zijn kop heeft gekregen, toen
Injun Joe het deed. Denk jij, dat hij iets kan gezien hebben? Denk
jij, dat hij iets weet?”
“Bij mijne zolen, dat is waar ook, Tom.”
“En bovendien, wie weet of die plank hem niet gedood heeft!”
“Neen, dat geloof ik niet, Tom. Hij was dronken, dat kon ik wel
zien; dronken, net als altijd. Wel, als Pop zat is, kun je wel een
kerk op zijn hoofd laten invallen, zonder dat ’t hem deert. Dat
zeit hij zelf. Zoo is het natuurlijk precies met Muff Potter. Als
de man doodnuchteren geweest was, zou de plank hem wel gemold
hebben, maar nu niet.”
Na een oogenblik peinzend zeide Tom:
“Hucky, weet je zeker, dat je je mond kunt houden?”
“Tom, wij moeten den mond houden. Die duivel van een
Injun zou er geen been in zien ons als katten te verdrinken, als we
van den moord repten en hij niet gehangen werd. Hoor eens hier,
Tom, laat ons elkaar met een eed beloven, dat wij geen woord zullen
spreken.”
“Dat is goed, Huck; dat zal ’t beste zijn. Zullen wij onze
handen opsteken en zweren, dat we...?”
“O, neen, dat is niet voldoende voor zoo iets als dit.
1 comment