Jim, als je het doet, krijg je een
knikker, een albasten knikker.”
Jim begon te weifelen.
“Een albasten knikker Jim, en een baas ook?”
“Wel, het is verleidelijk, jongeheer, maar ik ben zoo bang voor
de oude juffer.”
Doch Jim was een mensch en de verleiding was te groot. Hij zette
den emmer neder en nam den witten knikker. Een kwartier later,
juist toen tante Polly met een pantoffel in de hand, een glans van
triomf op het gelaat, uit den tuin kwam, hoorde men Jim luid
klingelend den vollen emmer in de gang zetten en stond Tom weder
dapper te witten.
Maar die witwoede duurde niet lang. Tom verviel spoedig in
gepeins over de pretjes, die hij zich van dezen Zaterdag had
voorgesteld en zijn gemoed schoot vol. Thans zouden al de jongens,
die vrijaf hadden, vol heerlijke plannen voorbijkomen en dan zouden
zij hem uitlachen, omdat hij moest witten.
Dat was al te erg. Hij haalde zijne wereldsche schatten voor den
dag, bekeek die en zag dat zij uit gebroken speelgoed en andere
prullen bestonden. ’t Was genoeg om zijn werk voor een paar minuten
af te koopen, maar veel [13]te weinig om een half
uur vrij te krijgen. Hij stak zijne bezittingen weer in den zak en
gaf het denkbeeld, van te trachten met die voorwerpen de jongens om
te koopen, op. In dit wanhopige oogenblik kreeg hij een
schitterenden inval. Hij nam den kwast en werkte rustig voort. Daar
kwam Ben Rogers in ’t gezicht, de jongen wiens spot hij boven alles
vreesde.
Bens tred was een aanhoudend huppelen en springen, een teeken
dat zijn hart licht en zijne verwachtingen groot waren. Hij at een
appel en deed nu en dan een lang liefelijk gefluit hooren, gevolgd
door een zwaarklinkend: ding dong dong, ding dong dong. Immers hij
stelde een stoomboot voor.
Naarmate hij dichterbij kwam, vertraagde hij zijn stap, hield
het midden van de straat, leunde ver over stuurboord en begon zeer
kunstig, met veel gewicht te laveeren, daar hij de stoomboot “de
groote Missouri” vertoonde. Hij was tegelijk boot, kapitein en
machinebel en moest zich zelven dus verbeelden op het dek te staan,
daarop bevelen te geven en die ten uitvoer te brengen.
“Stop, mijnheer! Ling-ling-ling.” De boot ging iets te spoedig
vooruit en de knaap trok langzaam zijwaarts. “Iets naar achteren!
Ling-ling-ling!” Toen liet hij zijn arm stijf langs de zijden
glijden. “Zet haar terug naar stuurboord! Ling-ling-ling,
Chow-ch-chow chow!” Daarna begon hij met de rechterhand een cirkel
te beschrijven, welke beweging het draaien van een wiel verbeelde.
“Terug naar bakboord. Ling-ling-ling! Chow-chow-ch!” De linkerhand
begon cirkels te beschrijven.
“Aan stuurboordszijde, stop! Ling-ling-ling! Aan bakboordszijde,
stop! Laat maar langzaam bijdraaien! Ling-ling-ling! Chow-chow-ow!
Gebruik de hoofdtouwen. Vlug, nu de boeglijn.—Wat doet ge daar?
Wind den kabel on dien paal. [14]Naar den steiger
toe—vooruit! Machine stil! Ling-ling-ling!” Tom ging voort met
witten en sloeg geen acht op de stoomboot. Ben staarde hem een
oogenblik aan en zeide toen:
“Hi-hi! Je bent een ongelukkige stumperd!”
Geen antwoord. Tom bekeek de laatste streek van den witkwast met
het oog van een kunstenaar, maakte nog een keurig haaltje en zag,
hoe dat voldeed. Ben ging naast hem staan. Tom watertandde bij het
gezicht van den appel, doch hij witte ijverig door.
Ben zeide:
“Heila, oude jongen, je moet voor straf werken, he?”
“Wel, Ben, ben jij daar? Ik zag je niet.”
“Zeg, ik ga zwemmen. Zou jij ook niet willen, als je mocht? Maar
jij moet werken, niet waar?”
Tom keek den jongen aan en zeide:
“Wat noem je werken?”
“Wel, is dit geen werken?”
Tom begon weer te witten en antwoordde koeltjes: “Nu, het mag
werken zijn of niet, wat ik weet, is, dat Tom Sawyer het dol
prettig vindt.”
Daar kwam de zaak in een ander licht. Ben stond stil en beet op
zijn appel. Tom streek met zijn kwast voorzichtig op en neer, ging
een stap of wat achteruit, om te zien hoe zijn werk voldeed, maakte
een haaltje hier en een haaltje daar, keek nog eens naar het
effect, terwijl Ben elke beweging bespiedde en hoe langer hoe meer
belang in den arbeid begon te stellen. Eindelijk zeide hij:
“Och, Tom, laat mij eens even witten.”
Tom bedacht zich een oogenblik en was op het punt toe te geven,
maar kwam even spoedig op dat voornemen terug. “Neen, neen, dat zal
niet gaan, Ben. Je moet weten, Ben, [15]dat tante Polly
verschrikkelijk precies is op die schutting; zij staat zoo vlak aan
den weg, weet je.—Als het nog achter was, zou ik er niet tegen
hebben, en zou tante het wel goedvinden. Zij is vreeselijk precies
op het witten; het moet keurig netjes gedaan worden, en ik geloof
niet, dat er van de duizend, neen van de tweeduizend jongens één
is, die het doet zooals het behoort.”
“Zoo, is het zoo moeilijk? Och toe, laat mij het eens probeeren;
eventjes maar! Ik had het jou al lang laten doen, als je het mij
gevraagd had, Tom!”
“Ben, ik zou het, op mijn woord dolgraag doen, maar tante
Polly...—Jim vroeg het ook, maar zij wou het niet hebben; Sid ook,
maar hij mocht evenmin.
1 comment