‘Ik voelde me net een dakloze die naar een broodje graait,’ heeft Larry me verbijsterd bekend. Ze hadden het geduld niet meer voor de losbandigheid van weleer, waren er ook niet meer in geïnteresseerd en bleken na verloop van tijd dus vaker elkaar te zien dan enig ander. En toen Hugh een bypass had gekregen, nam Larry hem mee naar zijn grote witte huis met aangebouwd slavenverblijf aan de South Comstock Parkway in Stedman. Ze golfen nu elke dag en het hart van Hugh speelt niet meer op. Geen gerotzooi met dames meer, verzekeren ze me, want ze zijn allebei aan de bloedverdunners en mochten ze de geest krijgen, dan konden ze toch geen punt meer zetten.
Ik heb er ook over gedacht mijn ex Ann Dykstra uit te nodigen, inmiddels een gefortuneerd achtergelaten weduwe die, zoals eerder vermeld, uitgerekend in Haddam woont omdat ik haar opnieuw (zonder makelaarskosten) Cleveland 116 heb verkocht, het huis waarin ze vroeger woonde maar dat ze achterliet en aan mij verkocht toen ze voor de tweede keer trouwde, met Charley O’Dell, en naar Connecticut verhuisde. Ik heb er zeven jaar gewoond en ben toen naar de kust verhuisd om ten tweeden male mijn geluk te beproeven. Aldous Huxley heeft gezegd – nadat hij Einstein had gelezen – dat de wereld niet alleen vreemder is dan we denken, maar ook veel vreemder dan we kúnnen bedenken. Of Huxley gescheiden was weet ik niet, maar het moet haast wel.
Sinds Sally’s vertrek in juni en de trip naar het Mayo in augustus die mijn leven een andere koers gaf, heb ik Ann een paar keer gesproken. Alleen zakelijk. Bij de overdracht van het huis, waarvoor ze hetzelfde gemene advocaatje had als toen ze in 1983 van me scheidde, liet ze verstek gaan, terwijl ik nog wel grijnzend met een bos OostIndische kers aankwam om (positief) de wondere wegen van het leven luister bij te zetten. Op een warme septemberavond echter, juist toen ik een clandestiene martini had gefabriceerd om in de zonkamer naar de verkiezingscampagne op cnn te gaan kijken, belde ze. ‘En hoe is het nou met je?’ was het enige wat ze me te vragen had. Het was alsof ze een levensverzekering op me had afgesloten en wilde horen hoe haar investering ervoor stond. We hebben alleen contact over de kinderen. Ze begreep niet wat Paul in KC te zoeken had en dat haar dochter lesbisch is mag geen gespreksonderwerp zijn (ze geeft mij er de schuld van, denk ik). Eerder had ze wel al een keer naar mijn gezondheid gevraagd. Toen loog ik en waren we meteen uitgepraat. En op haar wat recentere vraag hoe het met me was, zei ik opnieuw ten onrechte ‘best’. Ze begon vervolgens over de kerstbrief van haar moeder, die had geschreven dat ze last had van haar implantaten en dat ze de inmiddels overleden vader van Ann een keer de mantel had uitgeveegd over het feit dat hij in 1972 (het jaar van hun scheiding) in Detroit was gebleven in plaats van samen met haar in Mission Viejo van de zonsondergangen te gaan genieten.
Toen dat was afgehandeld hingen we op.
Maar. Maar. Er was iets losgekomen. Een gedachte. Na september hebben we een keer koffiegedronken in de Alchemist & Barrister en een paar keer over de kinderen gebeld – hoe het er met ze voor staat en of het nog wat wordt met ze – en over dingetjes aan het huis waar alleen ik, als voormalig eigenaar, weet van heb: de garantietermijn van de oven, de zorgelijke waterdruk, onjuiste bedradingsschema’s. We zijn niet op mijn gezondheidstoestand ingegaan, al is ze natuurlijk volledig op de hoogte. Ik weet niet of ze denkt dat ik impotent ben (niet dat ik weet) of incontinent (nee). Op haar verzoek heb ik de laatste afgrijselijke dagen van Charley’s aardse bestaan bij hem gewaakt – hij had darmkanker, maar wist dat niet meer omdat hij ook alzheimer had – omdat geen van zijn Yalevrienden dat aandurfde. (Het leven kent geen inkoppertjes.) En sindsdien, twee jaar geleden, is er langzaam een soort opening gekomen in het wolkendek dat Ann jarenlang boven mij heeft zien hangen en is het haast alsof ze een mens in me ziet.
Niet dat een van ons een ‘relatie’ wil. Wat er tussen ons is, is bijna louter ambtelijk-informatief van aard en ontbeert durf. Wrok bestaat echter niet meer; allerlaatste woorden hoeven niet te worden gesproken en vervolgens herhaald. We zijn wat we zijn: gescheiden, verweduwd, verlaten, ouders van twee volwassen kinderen en een dode zoon, met nog maar een beperkte tijd te gaan.
1 comment