Wat doet de Kandjeng Toean nu hier... Het is hier niet goed, het is hier niet goed... tjelaka, tjelaka... En zijn spiedende ogen gleden op en neer langs de brede rug van zijn heer, die maar stond en uitzag... Waar zag hij naar toe...? Wat zag hij aanwaaien in de wind...? Zo vreemd, die Hollanders, vreemd... De resident, plotseling, keerde zich om en liep terug, en de oppasser, opschrikkend, volgde hem, blazende-aan de punt van zijn vuurtouw. De resident liep de zelfde weg terug; nu zat er een heer in de societeit, die groette, en een paar jongelui in het wit wandelden in de Lange Laan. De honden blaften. Toen de resident de ingang naderde van het residentie-erf, zag hij vóor, aan de andere ingang, twee witte figuren, een man en een meisje, die zich echter uitwisten in de nacht onder de waringins. Hij ging recht naar zijn kantoor; een andere oppasser naderde en hij gaf hem pet en stok. Dadelijk zette hij zich aan zijn schrijftafel. Hij kon nog een uur werken, vóor het diner.
II
Meerdere lichten waren opgestoken. Eigenlijk waren overal lichten ontstoken, maar in de lange, brede galerijen was het maar even licht. Op erf en in huis brandden zeker niet minder dan twintig, dertig petroleumlampen in kronen en lantarens, maar het was niet meer dan vage lichtschemer, die geel waasde door het huis. Een stroom van maneschijn vloot in de tuin, deed de bloempotten opblanken, tintelde in de vijver, en tegen de blanke lucht waren de waringins als mollig fluweel. De eerste gong voor het diner was geslagen. In de voorgalerij wipte een jonge man op een wipstoel, op en neer, de handen achter het hoofd, zich vervelend. Een jong meisje, neuriënd, liep door de middengalerij, als in afwachting. Het huis was gemeubileerd volgens het conventionele type van residentie-woningen in het binnenland, plechtig en banaal. De marmeren vloer van de voorgalerij spiegelde gladwit; hoge palmen in potten stonden tussen de pilaren; om marmeren tafels rijden zich wipstoelen. In de eerste binnengalerij, die in de breedte evenwijdig liep aan de voorgalerij, stonden stoelen gerijd tegen de wand, als voor een eeuwige receptie. De tweede binnengalerij, die zich uitstrekte in de lengte, vertoonde aan het einde, daar waar zij zich weer verbreedde tot een galerij in de breedte, een reusachtige rode satijnen portiere aan gouden kroonlijst. In de witte vlakken tussen de deuren der kamers hingen óf spiegels in gouden lijst, staande op marmeren consoles, óf lithogravures, - schilderijen, zoals men in Indië zegt - Van Dijck te paard, Paul Veronese op de trappen van een Venetiaans paleis, ontvangen door een Doge; Shakespeare aan het hof van Elizabeth, en Tasso aan het hof van Este -; maar in het grootste vak hing in een koningsgekroonde lijst een grote ets; portret van koningin Wilhelmina in kroningsornaat. In het midden der middengalerij was een rood satijnen ottomane, bekroond door een palm. Verder vele stoelen en tafels, grote lampekronen overal. Alles was netjes onderhouden en van een pompeuze banaliteit, een onhuislijke afwachting van de eerst volgende receptie, zonder een enkel intiem hoekje. In het halflicht der petroleumlampen - in elke kroon was éen lamp ontstoken - strekten de lange, brede, wijde galerijen zich in een lege verveling uit. De tweede gong sloeg. In de achtergalerij was de te lange tafel - als steeds wachtende gasten - gedekt voor drie personen.
1 comment