De spen en een zestal jongens stonden in afwachting bij de dientafels en de twee buffetten. De spen begon reeds borden met soep te vullen, en een paar van de jongens plaatsten de drie borden soep al op tafel, op de gevouwen servetten, die op de borden lagen. Toen wachtten zij weer af, terwijl de soep lichtjes dampte. Een andere jongen vulde de drie waterglazen met grote brokken ijs.
Het jonge meisje was nader gekomen, neuriënd. Zij was misschien zeventien jaar, en zij leek op haar gescheiden moeder: de eerste vrouw van de resident, een mooie nonna, die nu te Batavia woonde, en, naar men zeide, een stil speelhuis hield. Zij had een olijfbleke tint, met soms even de blos van een vrucht; zij had mooi zwart haar, dat natuurlijk kroesde aan haar slapen, en in een zeer grote wrong was vastgestoken, haar zwarte pupillen met vonkel-iris dreven in een vochtig blauwwit, waarom zware wimpers speelden, op en neer, op en neer. Haar mondje was klein en een beetje dik en haar bovenlip donsde even met een donker zweempje van haar. Zij was niet groot, en al te vol van vorm, als een haastige roos, die te snel openbloeit. Zij droeg een witte piqué rok en een witte linnen blouse met entredeux, en zij had om haar hals een schelgeellint, dat heel aardig stond bij haar olijfbleekte, die soms opbloosde, plotseling, als met een stroom van bloed.
De jonge man uit de voorgalerij was aangeslenterd. Hij leek op zijn vader, groot, breed, blond, met een dikke blonde snor. Hij was nauwlijks drie-en-twintig jaar, maar hij zag er wel vijf jaar ouder uit. Hij droeg een wit pak van Russisch linnen, maar met een boordje en een das. Eindelijk kwam ook Van Oudijck; zijn besliste trap naderde aan, als had hij het altijd druk, als kwam hij nu even eten tussen zijn werk door. Alle drie zetten zich zonder een woord en lepelden de soep.
- Hoe laat komt mama morgen? vroeg Theo.
- Om half twaalf, antwoordde Van Oudijck, en zich wendende tot zijn lijfjongen, achter zich:
- Kario, denk er om, dat de njonja besar morgen om half twaalf afgehaald moet worden van het station.
- Kandjeng... fluisterde Kario.
Een gerecht van vis werd rondgediend.
- Doddy, vroeg Van Oudijck: met wie was je zoëven aan het hek?
Doddy keek haar vader langzaam, verwonderd aan, met haar vonkel-irissen.
- Aan... het hek? informeerde zij langzaam, met een zeer mollig accent.
- Ja.
- Aan... het hek...? Met niemand... Met Theo misschien.
- Was jij met je zuster aan het hek? vroeg Van Oudijck. De jongen fronste zijn dikke blonde brauwen.
1 comment