Het gezicht van den dresseur werd hoe langer hoe langer, terwijl hij luisterde naar wat er volgde, want van de lippen van den Engelschman stroomden de keelgeluiden van een aap, welke op dezelfde wijze beantwoord werden door den grooten anthropoïde, die zich nu aan hem vastklampte.

En uit de coulissen keek een afschuwelijk gebogen en misvormde oude man naar het tooneel in de loge; zijn door de pokken geschonden gezicht vertrok zich krampachtig in verschillende uitdrukkingen, die als het ware een toonladder vormden, welke van pleizier tot angst liep.

„Lang heb ik naar je gezocht, Tarzan,” zeide Akut. „En nu ik 23

je gevonden heb, zal ik voor goed bij je in je jungle blijven.”

De man streelde den kop van het dier. Door zijn brein volgden de herinneringen elkaar snel op en brachten hem terug ver in de diepten van het maagdelijke Afrikaansche woud, waar dit groote, op een mensch gelijkende dier jaren geleden schouder aan schouder naast hem gevochten had. Hij zag den zwarten Mugambi zijn doodelijken knots zwaaien en naast hen met ontbloote tanden en opstaande haren de vreeselijke Sheeta en achter den wilden panter de leelijke apen van Akut. De man zuchtte. Krachtig rees het verlangen naar den jungle, dat hij dood gewaand had, weer in hem op. O, als hij er nog eens voor een heel korten tijd naar kon teruggaan, om weer het schuren van de bebladerde takken tegen zijn huid te voelen; om weer den vochtigen geur der doode vegetatie op te snuiven; om het geruischlooze aansluipen van de groote verscheurende dieren te voelen; om te jagen en opgejaagd te worden; om te dooden! Het beeld was aanlokkend. En dan kwam een ander beeld – een knappe vrouw, nog jong en mooi; vrienden; een tehuis; een zoon. Hij haalde zijn reuzenschouders op.

„Dat kan niet, Akut,” zeide hij, „maar als je wilt terugkeeren, zal ik zorgen, dat het gebeurt. Je zoudt hier niet gelukkig kunnen zijn – en ik misschien daar niet.”

De dresseur kwam naderbij. De aap liet grommend zijn tanden zien.

„Ga met hem mede, Akut,” zeide Tarzan van de Apen. „Ik kom morgen bij je.”

Het dier bewoog zich langzaam naar den dresseur toe, die op John Clayton’s verzoek zeide, waar hij hem vinden kon. Nu wendde Tarzan zich tot zijn zoon.

„Ga mede,” zeide hij en samen verlieten zij het theater. De eerste minuten spraken zij geen van beiden. De jongen verbrak eindelijk het zwijgen.

„De aap kende u,” zeide hij, „en jullie spraken samen in de apentaal. Hoe kende de aap u en hoe hebt u zijn taal geleerd?”

En dan vertelde, in het kort en voor het eerst, Tarzan van de Apen zijn zoon van zijn vroeger leven – over zijn geboorte in den jungle, den dood van zijn ouders en hoe Kala, de groote apin, hem gezoogd en grootgebracht had. Hij vertelde hem ook van de gevaren en de verschrikkingen van den jungle; van de 24

groote dieren, die dag en nacht jacht op je maken; van de periodes van droogte en de overvloedige regens; van honger; van koude; van ontzettende hitte; van naaktheid en angst en lijden. Hij vertelde hem al de dingen, die een wezen der beschaving het verschrikkelijkst schijnen, in de hoop, dat de wetenschap daarvan iedere begeerte naar den jungle uit den geest van den jongen verjagen zou. En toch waren dat de dingen, die de herinnering aan den jungle maakten tot wat deze voor Tarzan beteekende – waren dat de dingen, welke het samengestelde jungle-leven vormden, dat hij liefhad. En onder het vertellen vergat hij één ding – het voornaamste ding – dat de jongen, die met de grootste spanning zat te luisteren, de zoon was van Tarzan van de Apen.

Nadat de jongen in bed gelegd was – en zonder de bedreigde bestraffing – vertelde John Clayton zijn vrouw de gebeurtenissen van dien avond en dat hij den jongen eindelijk op de hoogte gebracht had van de feiten uit zijn jungle-leven. De moeder, die reeds lang voorzien had, dat haar zoon eenmaal zou moeten hooren van die verschrikkelijke jaren, waarin zijn vader als een naakt, woest roofdier door den jungle gezworven had, schudde slechts haar hoofd en hoopte tegen alle hoop in, dat de verlokking, waarvan zij wist, dat zij nog zoo sterk was in het hart van den vader, niet overgebracht was op haar zoon.

Tarzan ging den volgenden dag Akut bezoeken, maar ofschoon Jack smeekte mede te mogen gaan, werd hem dat geweigerd. Ditmaal zag Tarzan den ouden, door de pokken geschonden eigenaar van den aap, in wien hij echter niet den sluwen Paulvitch van vroeger herkende.