Zelfs toen bracht de vader het verdwijnen van zijn zoon niet in verband met het mysterie, dat den aap omgaf. Eerst een maand later bracht een nauwkeurig onderzoek het feit aan het licht, dat de jongen nog vóór het vertrek uit Londen weer uit den trein gestapt was, en werd de koetsier gevonden, die hem naar het huis van den Rus gereden had. Toen begreep Tarzan van de Apen, dat Akut op de een of andere manier in verband stond met het verdwijnen van den jongen. Na het oogenblik, dat de koetsier Jack afgezet had voor het huis van den Rus, had men geen enkele aanwijzing meer. Niemand had daarna den aap of den jongen gezien –
tenminste niemand, die nog leefde. De eigenaar van het huis herkende uit het portret den jongen, die meermalen den ouden man opgezocht had.
33
Verder wist hij echter niets. En daar bij de deur van een vuil oud gebouw in de achterbuurten van Londen stond de politie verbijsterd voor een blinden muur.
Den dag na den dood van Alexis Paulvitch ging een jonge man met zijn zieke grootmoeder aan boord van een stoomschip te Dover. De oude dame was zwaar gesluierd en zóó zwak en ziek, dat zij in een ziekestoel aan boord gereden moest worden.
De jongen wilde niet, dat iemand anders dan hij haar reed, en eigenhandig hielp hij haar uit den stoel naar haar kajuit –
en dat was de laatste maal, dat de passagiers en schepelingen haar zagen tot het paar weer aan wal ging. De jongen stond er zelfs op de kajuit schoon te houden, daar zijn grootmoeder, zooals hij zeide, lijdende was aan een zenuwziekte, die de aanwezigheid van vreemden ondragelijk voor haar maakte. Buiten de kajuit – en niemand aan boord wist, wat hij in de kajuit deed – was de jongen precies eender als iedere andere gezonde, normale Engelsche jongen zou kunnen zijn. Hij ging om met zijn mede-passagiers, werd goede maatjes met de officieren en sloot ook vriendschap met verscheidene matrozen. Hij was royaal en ongedwongen, maar had toch iets waardigs en voornaams over zich, dat zijn velen nieuwen vrienden zoowel bewondering als sympathie inboezemde. Tot de passagiers behoorde ook een Amerikaan, Condon genaamd, een beruchte oplichter en dief, die in verschillende groote steden der Vereenigde Staten „gezocht” werd. Hij had slechts weinig aandacht aan den jongen geschonken tot dat hij hem bij een zekere gelegenheid een rolletje banknoten uit zijn zak zag halen. Van af dat oogenblik zocht Condon omgang met den jeugdigen Brit. Hij kwam makkelijk te weten, dat de jongen alleen reisde met zijn zieke grootmoeder; dat hun plaats van bestemming een kleine haven aan de westkust van Afrika, iets ten Zuiden van den aequator, was; dat zij Billings heetten en dat zij geen vrienden of bekenden hadden in het plaatsje, waar zij heen gingen. Omtrent het doel van zijn bezoek wilde de jongen zich echter niet uitlaten en Condon drong daar niet verder op aan – hij wist alles wat hij voorloopig weten wilde.
Verscheidene malen trachtte Condon den jongen man tot kaarten over te halen, maar zijn slachtoffer was daartoe niet te vinden, en de booze blikken van verschillende passagiers brachten er
34
den Amerikaan toe naar een ander middel te zoeken om de banknoten uit den zak van den jongen in den zijne te doen overgaan.
Eindelijk kwam de dag, dat de stoomboot het anker vallen liet onder de lij van een boschrijk voorgebergte, waar een twintigtal plaatijzeren loodsen een leelijke plek vormden op het mooie aangezicht der natuur en het feit verkondigden, dat de beschaving hier haar intrek genomen had. Aan den zoom van het bosch stonden de met riet bedekte hutten der inboorlingen, schilderachtig in haar woeste oorspronkelijkheid, harmonieerend met den achtergrond van den tropischen jungle en de leelijkheid van de architectuur der blanken des te beter uitkomen latend.
De jongen, die over de verschansing leunde, keek veel verder dan de door menschen gebouwde stad diep in den door God gemaakten jungle. Een lichte rilling huiverde over zijn rug en dan, zonder het zelf te willen, staarde hij eensklaps in de liefdevolle oogen van zijn moeder en het krachtige gezicht van zijn vader, dat onder zijn manlijke kracht een liefde weerspiegelde, welke niet minder groot was dan die in de oogen van zijn moeder. Hij voelde zijn besluit wankelen. Dichtbij schreeuwde een der scheepsofficieren orders aan een flotille inboorlingenbooten, die naderden om de voor de kleine haven bestemde lading te lossen.
„Wanneer vertrekt de volgende stoomboot van hier naar Engeland?” vroeg de jonge man.
„De Emanuel kan ieder oogenblik aankomen,” antwoordde de officier. „Ik vermoedde, dat we haar hier zouden vinden.” En dan ging hij weer zijn bevelen toeschreeuwen aan de donkere horde, die nu vlak bij het stoomschip was.
1 comment