Het eenige, dat zijn belangstelling opwekt, zijn daden, waarbij lichamelijke moed op den voorgrond treedt, en het lezen van alles wat hij in zijn handen krijgen kan over het leven en de gewoonten van onbeschaafde volkeren. Uren lang kan hij zich verdiepen in geschiedenissen over wilde dieren en in de werken van Afrikaansche
14
ontdekkingsreizigers. Tweemaal heb ik er hem al op betrapt, dat hij ’s nachts in bed Carl Hagenbeck’s boek over menschen en dieren lag te lezen.”
De moeder van den jongen klopte zenuwachtig met haar voet op het haardkleedje.
„U moedigt hem daarin natuurlijk niet aan?” zeide zij. Mr. Moore schoof verlegen op zijn stoel heen en weer.
„Ik – ik – heb geprobeerd om het boek van hem af te nemen,”
antwoordde hij, terwijl er een flauwe blos op zijn magere wangen kwam, „maar – uw – uw zoon is buitengewoon gespierd voor een jongen van zijn leeftijd.”
„Wilde hij u het boek niet geven?” vroeg de moeder.
„Neen, dat wilde hij niet,” bekende de gouverneur. „Hij was niet boos, maar bleef volhouden, dat hij een gorilla was en ik een chimpanse, die hem zijn buit probeerde te ontstelen. Hij sprong op mij af met het meest woeste gebrom, dat ik ooit gehoord heb, lichtte me boven zijn hoofd, smeet me op zijn bed, maakte een paar gebaren, die te kennen moesten geven, dat hij mij worgde, ging met zijn voet op mij staan en stiet dan een vreeselijk gebrul uit, dat volgens hem de overwinningskreet van een mannetjesaap was. Dan droeg hij mij naar de deur, zette mij in den hall en sloot zijn kamer af.”
Verscheidene minuten spraken geen van beiden. Eindelijk begon zij weer:
„Het is beslist noodig, Mr. Moore, dat u alles wat in uw vermogen is doet om die neigingen in Jack den kop in te drukken; hij –” maar verder kwam zij niet. Een luid „Hop!” uit de richting van het raam deed hen beiden opspringen. De kamer lag op de tweede verdieping van het huis en tegenover het raam stond een groote boom, waarvan een der takken tot op enkele meters van het kozijn reikte. Op dien tak zagen zij het onderwerp van hun gesprek, een grooten, flink gebouwden jongen, met gemak heen en weer slingeren, terwijl hij luide kreten van blijdschap uitstiet, toen hij de verschrikte uitdrukking op hun gezichten zag.
De moeder en de gouverneur vlogen naar het raam, maar nog vóór zij halverwege de kamer waren, was de jongen handig op het kozijn en vandaar in het vertrek.
„ ,De wildeman uit Borneo is juist in de stad gekomen,’ “
zong hij, terwijl hij een soort oorlogsdans uitvoerde om zijn 15
verschrikte moeder en zijn gouverneur en daarna zijn armen om den hals van de eerste sloeg en haar op beide wangen kuste.
„O, moeder,” riep hij uit, „er is een buitengewoon gedresseerde aap in een van de music-halls. Willie Grimsby heeft hem gisterenavond gezien. Hij zegt, dat hij alles kan, behalve praten. Hij rijdt fiets, eet met een mes en een vork en telt tot tien. Mag ik ook eens gaan kijken? Hè, moeder, als het u blieft!”
De moeder streelde liefdevol de wangen van den jongen, maar zij schudde haar hoofd. „Neen, Jack,” zeide zij, „je weet, dat ik niet van dergelijke dingen houd.”
„Ik begrijp niet waarom, moeder,” antwoordde de jongen.
„Alle andere jongens gaan en zij gaan naar den Zoo ook en dat vindt u niet eens goed. Iedereen zou gaan denken, dat ik een meisje was of – of een moederskindje. O, vader,” riep hij uit, toen de deur open ging en een groote man met grijze oogen binnenkwam. „Mag ik gaan?”
„Waarheen, jongen?” vroeg deze.
„Hij wil naar een music hall gaan om een gedresseerden aap te zien,” zeide de moeder, terwijl zij haar man waarschuwend aankeek.
„Ajax?” vroeg de man.
1 comment