Ik was de nieuwe jongen en zij nam me onder haar hoede. We werden onafscheidelijk. Ze is en blijft altijd mijn eerste liefde, zij is de eerste met wie ik naar bed ging... wat rampzalig verliep. En jaren later koos ze voor mijn broer, niet voor mij. Maar ondanks dat alles bleven we goede vrienden en raakten we elkaar niet aan – tot Kits dood.
Shit. Het moet ophouden. Ik wil die extra complicatie helemaal niet, ik zit er niet op te wachten. Tijdens het scheren kijken plechtige groene ogen me aan. Verkloot het niet met Caroline. Ze is een van je weinige vrienden. Ze is je beste vriendin. Praat met haar. Praat haar om. Ze weet dat we niet bij elkaar passen. Ik knik naar mijn spiegelbeeld, nu weet ik wat ik met haar aan moet, en veeg het schuim van mijn gezicht. Ik smijt de handdoek op de grond en ga naar mijn kleedkamer. Daar pak ik mijn zwarte spijkerbroek, die ergens midden in een stapel op een van de planken ligt, en ik zie opgelucht een net gesteven wit overhemd en een gestoomd zwart jasje hangen. Vandaag ga ik lunchen met de huisadvocaten. Ik trek mijn schoenen aan en pak een jas tegen de kou.
Shit, het is maandag.
Ik herinner me dat Krystyna, mijn stokoude Poolse werkster, vanochtend komt schoonmaken. Ik pak mijn portemonnee, leg wat geld neer op het tafeltje in de gang, zet het alarm aan en loop dan naar buiten. Nadat ik heb afgesloten, zie ik af van de lift en neem de trap.
Zodra ik buiten op de Chelsea Embankment ben, is de lucht helder en fris, alleen ontsierd door de damp van mijn bevroren adem. Ik kijk over de sombere, grijze Theems aan de overkant van de straat en naar de Peace Pagoda op de andere oever. Daar verlang ik naar, naar vrede, maar die zal nog wel even op zich laten wachten. Hopelijk wordt een aantal van mijn vragen tijdens de lunch beantwoord. Ik houd een taxi aan en geef de chauffeur de opdracht me naar Mayfair te brengen.
In de georgiaanse pracht en praal van Brook Street is Pavel, Marmont en Hoffman gevestigd, al sinds 1775 onze huisadvocaat. ‘Tijd om volwassen te worden,’ mompel ik in mezelf als ik de rijk bewerkte houten deur openduw.
‘Goedemiddag, sir.’ De jonge receptioniste straalt, een blos kleurt haar olijfkleurige huid. Ze is knap, op een onopvallende manier. Onder normale omstandigheden had ik binnen vijf minuten haar nummer te pakken, maar daarvoor ben ik niet hier.
‘Ik heb een afspraak met meneer Rajah.’
‘Uw naam?’
‘Maxim Trevelyan.’
Ze zoekt op haar computerscherm, schudt haar hoofd en fronst. ‘Neemt u alstublieft plaats.’ Ze gebaart naar twee bruine chesterfields die in de gelambriseerde hal staan, en ik pak de Financial Times van die ochtend en laat me in de dichtstbijzijnde zakken. De receptioniste praat op dringende toon aan de telefoon terwijl ik de voorpagina van de krant bestudeer, zonder dat er iets tot me doordringt. Als ik opkijk, beent Rajah net met uitgestoken hand door de dubbele deuren om me te begroeten.
Ik sta op.
‘Lord Trevethick, van harte gecondoleerd met uw verlies,’ zegt Rajah als we elkaar de hand schudden.
‘Trevethick, alsjeblieft,’ antwoord ik.
1 comment