De gehele avond, toegevende aan een gril van loomheid en verveling, had zij alleen gezeten, en langdurige eenzaamheid deed haar spoedig melancholiek worden, en naar een schertsend woord en het bijzijn van anderen verlangen. Besluiteloos bleef zij een ogenblik in het donker staan, en ging, in haar behoefte naar enige aanspraak, tastend de trap af, de eetkamer binnen.
Henk had zijn rok op de bank neergegooid, en stond zich, in vest en hemdsmouwen, zijn traditionele grog klaar te maken. Hete wasem wolkte het glas uit, terwijl hij de ketel weer op de vuurstoof plaatste.
"Zo meisje!" groette hij met zijn joviale stem, en innemende goedmoedigheid speelde in zijn soezige, blauwgrijze ogen en om zijn zwaar en blond beknevelde mond. "Heb je je niet erg verveeld, zo geheel verlaten?"
"Wel een beetje. Misschien jij nog meer?" vroeg zij, hem behaagziek toelachend.
"Ik? Wel neen. Integendeel, de tableaux waren heel aardig."
Wijd zijn benen uit-een zettende, slurpte hij behaaglijk aan zijn gloeiende grog.
"Is de peuter stil geweest?"
"Ja. Hij is niet wakker geworden. Blijf je nog op?"
"Even de couranten inzien. Maar waarom ben jij nog niet naar kooi?"
"Ach... zo maar..."
Zij rekte zich weer kwijnend voor de spiegel, en wond zich, met opgeheven armen, het loshangende haar tot een glanzend bruine wrong. Zij gevoelde een behoefte hem veel en vertrouwelijk te verhalen, zocht naar iets, maar vond in haar lege, verdroomde gedachte geen enkel onderwerp, geen enkele grief. Zij was gaarne in tranen losgebarsten, In de overmaat van een, niet al te scherp vlijmende smart, alleen om zijn zachte, zware stem haar te horen troosten: Maar zij vond niets en bleef zich kwijnend rekken.
"Is er wat, hé? Hè meisje? Kom vertel eens, is er wat?"
Starend schudde zij het hoofd van neen. Neen, er was niets.
"Nou, maar je kan het mij gerust vertellen, hoor!"
"Ach... ik heb een beetje het land."
"Waarover?"
Zij kreunde even in een behaagzieke pruilerij.
"Ach... ik weet niet. Ik ben wat zenuwachtig, al de hele dag."
Hij lachte, met zijn zachte, volle, diepe lach.
"Jij met je zenuwen! Kom, zusje, word nu weer vrolijk, hé? Je bent zo een gezellige meid, als je wat vrolijk bent, je moet je niet aan die buien overgeven..."
Hij gevoelde, dat zijn welsprekendheid niet toereikende was om haar dit verder te betuigen, en dus besloot hij, schertsend:
"Wil je een grogje, zus?"
"Dank je... Ja, een slok uit je glas."
Zij wendde zich tot hem, en lachende, onder zijn blonde knevels, hief hij het wasemende glas aan haar lippen. Toen zag hij door de half gesloten oogleden een traan glinsteren, die zij tegenhield. En eensklaps, als besloten, zette hij zijn glas neer, en vatte haar handen.
"Kom, meisje, vertel eens, daar is wat, er is wat gebeurd met Betsy, of... kom, anders ben je zo vertrouwlijk met me."
En hij blikte haar verwijtend toe met zijn soezige, domme blik, als van een goedige New-Foundlander.

III

Toen, toen barstte zij los, en door snikken onderbroken, stroomden de klachten voort, schijnbaar zonder aanleidende oorzaak, vertederd als zij was geworden door zijn stem en zijn oog.