Zij herinnerde zich die vader, met zijn tint als vergeeld ivoor en zijn bloedeloze doorschijnende vingers, lusteloos en loom neerliggende, zich in de geestkracht van zijn denken plannen van grote werken scheppend, en die van zich werpend na een eerste penseelstreek. Zij was enigszins zijn kleine vertrouweling geweest en zijn krachteloos genie had in haar ogen de vlucht genomen van dat van een poëtische, madonna-malende Rafaël, met dwepende ogen en lange lokken. Haar moeder had haar steeds een stille vrees ingeboezemd, en de herinnering der illusie-verdrijvende nietigheden des dagelijksen levens, die zich aan deze moeder meer verbond dan aan die vader, maakte het Eline onmogelijk haar in gedachte te idealiseren.
Zij herinnerde zich, na de dood haars vaders, jong gestorven in de ontevredenheid van een mislukt leven, na die van haar moeder, plotseling door een immer dreigende hartkwaal getroffen, haar jeugd onder de hoede van een verweduwde tante en zachte voogdes. Ouderwets, mager en recht, met treurige, regelmatige trekken als de ruïne ener schone vrouw, herinnerde zij zich die voor een grote spiegelruit vier glinsterende breinaalden, in regelmatig, beverig menuet, met twee dorre handen, te hebben zien bewegen. Zij leefde daar in die grote kamer, in een zachtkens ontzenuwende en weke welvaart, in iets geurigs en fluweelachtigs, het mollige Deventers onder de voeten, een vlammend blokkenvuur in de haard, en een, met fantastische ooievaars en scharlaken pioenrozen bekleurd, geel zijden Japans tochtscherm voor de deur.
De beide zusters, daar aan elkanders zijde ontwikkeld, onder de lessen ener zelfde opvoeding, in een zelfde omgeving, hadden twee aan elkaar evenwijdige gemoedslevens in zich laten ontkiemen, wier zijden echter bij het rijpen der jeugd naar de eisen van twee verschillende temperamenten afweken. In Eline, die, van een loom en lymfatisch gestel, behoefte gevoelde aan tedere steun en zachtkoesterende warmte, en wier zenuwen, fijn als de vezelen ener bloem, zelfs in haar weke, als met fluweel gecapitonneerde omgeving dikwijls nog door de minste tegenstand te ruw werden beroerd en te hevig geprikkeld, ontwikkelde zich uit angst een terughoudendheid, die haar gemoed vulde met duizenden kleine grieven van heimelijk verdriet. Overvol geworden stortte zich dit dan uit met een enkele bruisende golf. In Betsy's volbloediger leven ontkiemde, bevorderd door Eline's behoefte aan steun, een streven naar overheersing, waardoor zij haar psychisch bestaan bijna geheel in het wezen der, als was zo ontvankelijke, zuster kon dringen, welke hierbij, na een eerste schok, toch rust en voldoening vond. Maar noch Eline's vrees haar fijn bezenuwd gestel te zullen wonden, noch Betsy's heerszuchtig egoïsme hadden ooit tot een tragische crisis aanleiding gegeven daar beider scherpe omtrekken, in de zacht-lauwe atmosfeer van haar omgeving, zich afstompten en wegdoezelden in een effen grijze tint.

III

Later, na enige bals, waar Eline zich op haar witte satijnen voetjes, in iets bezwijmelends van geur en licht, glijdend had laten medevoeren door een zachte dwang van haar cavaliers, en zich door slepende driekwartsmaten, als door teugen champagne had laten bedwelmen, later was zij tweemaal ten huwelijk gevraagd geworden, en had zij beide malen bedankt. Van die aanzoeken behield zij de herinnering als van twee gemakkelijke triumfen, die toch een kalme glimlach van eigenwaarde verwekten, en de heugenis van de eerste vermocht zelfs somwijlen haar een lichte zucht te ontlokken. Toen had zij Henri van Raat ontmoet, en sedert verbaasde zij zich vaak, hoe die goede lobbes, zoals zij hem noemde, die toch zo weinig op de held van haar dromen geleek, zoveel sympathie in haar wekte, dat zij dikwijls, plotseling, naar zijn bijzijn verlangen kon. Die van haar dromen had iets van het geïdealiseerde beeld haars vaders, van Ouida's romanhelden, en niets van Van Raat, met zijn, in de volbloedigheid van een te sanguinisch gestel, wegsoezende luiheid, zijn zachte, domme, grijsblauwe ogen, zijn trage spraak en dikke lach. En toch was er iets in zijn stem, in zijn blik, dat haar aantrok, in zijn vertrouwelijk gemoedelijke wijze van zijn, dat haar van steun sprak, zodat zij soms het vage verlangen gevoelde, haar hoofd als moede op zijn schouder te leggen. En ook hij gevoelde, met zekere hoogmoed, dat hij iets in haar leven was geworden.
Die hoogmoed verdween echter aanstonds, zodra Betsy hem nader kwam. Bij Eline's zuster gevoelde hij zulk een zedelijke minderheid, dat hij meermalen haar radde en luchtige scherts met nog tragere spraak en nog dikkere lach dan gewoonlijk beantwoordde. Zij vond er een verfijnd genot, vol wreedheid, in, hem dan uit te lokken tot gezegden, die zij, met een weinig vals vernuft, als zeer weinig complimenteus wist te doen voorkomen, om ze hem daarna, met een tintelende ondeugendheid, voor de voeten te werpen. Hij verontschuldigde zich, zoekende naar zijn zinnen, somwijlen nog niet goed vattende, wat zijn onbeleefdheid geweest was, of zich verwarrende in armzalige wendingen, ten einde haar van zijn goede mening te overtuigen. Dan schaterlachte zij luid, en die volle, gezonde lach, klaterend in spottend gevoel van meerderheid, hitste hem nog meer aan dan de tedere, als naar steun tastende bekoring van Eline's wezen. Deze was de bekoring ener wenende, zoet ronkende sirene, die, met een kwijnende kreet van verlangen, haar lome armen uit het blauw der baren beurt, en weer door die baren machteloos wordt meegevoerd; gene, die ener thyrsos zwaaiende Bacchante, welke met strengelende wijngaard-ranken hem zocht te omstrikken, of hem driest, in dartele, prikkelende overmoed, haar volle beker in het gelaat wierp.

IV

En zo was het iets geweest, waarvan hij zich nooit zuiver rekenschap had kunnen geven, hoe hij op een avond, in die groene koelte van een flauw verlichte serre, Betsy eensklaps verzooht had zijn vrouw te worden, geheel opeens, met een paar doorslaande zinnen. Hij had alleen die avond gevoeld dat hij niets anders vermocht als gemagnetiseerd door iets bevelends in Betsy's wezen, dat hem tot die verklaring dwong. Zij, kalm, zonder aarzeling, had aangenomen, er voor zorgende, dat de, in haar gemoed bruisende, blijdschap over het vooruitzicht nu meesteresse in een eigen omgeving te zullen worden, zich onder die kalmte schuil hield. Zij verlangde naar een andere atmosfeer, dan de deftige mufheid der grote kamer met de gladde spiegelruiten, het oude Deventers, de vlammende haard, en de ooievaars en pioenrozen op het Japanse scherm.
Maar Henk had, toen Eline hem, eenvoudig en vriendelijk, geluk gewenst had, een verbaasdheid en ontevredenheid gevoeld over zijn eigen daad, die hem geen woorden deden vinden bij de zusterlijke betuigingen van het jonge meisje.
En Eline, zonder er bewust van te wezen, ruw door al dit onverwachte aangegrepen, school, uit plotselinge angst voor Betsy, in haar melancholische terughoudendheid weg, terwijl zij sedert, zich toch haar meerdere zwakheid bewust, het overheersende streven der zuster met een zeer prikkelbare hoogmoed poogde te bestrijden, in die overheersing niet meer de rust en voldoening van eertijds weervindend.

V

Henk en Betsy waren een jaar gehuwd, toen tante stierf.