Ik vroeg, wat dit te beduiden had, waarop de marsgast, heel beleefd de hand aan zijne muts brengende, antwoordde, dat dit de manier was, waarop alle heeren behandeld werden, den eersten keer dat zij het tuig inkwamen, en dat het slechts aan mij stond mij los te koopen. Ik keek om hulp omlaag naar het halfdek, doch daar stond iedereen mij uit te lachen, en niet het minst die kleine apen van jonkers, die mij derwaarts verlokt hadden en veel pret in hun grap hadden. Geen uitweg ziende, vroeg ik, wat ik te betalen had. De marsgast zeide, dat zeven shillings een fatsoenlijk losgeld was. Ik beloofde die som te zullen geven, werd losgemaakt en voldeed, op het dek teruggekomen, mijne schatting.

Dit kleine voorval nu niet eens medegerekend, had ik aan boord nog niet veel anders dan wreedheid en onderdrukking te lijden gehad; dit versterkte mijn diep leedwezen ooit den voet op een schip gezet te hebben. Alleen wanneer ik Murphy met zijn verbonden hoofd in zijne kooi zag liggen, gevoelde ik eene aangename voldoening, die mij verder drong om te zijner tijd met iedereen af te rekenen, die mij iets schuldig was gebleven.

Toen ik drie weken aan boord was, werd het schip zeeklaar gerapporteerd. Bij den eersten officier was ik nog al in gunst geraakt, door met ijver de mij opgedragen diensten te vervullen. Ik was bij eene wacht ingedeeld, in de voormars geplaatst en aangewezen bij de divisie voorste kanonnen in de kuilbatterij. Van de adelborsten had ik gehoord, dat de eerste officier een hard, onaangenaam man was, vooral lastig tegen degenen, die het eenmaal bij hem verkorven hadden; maar ik moet eerlijk zeggen, dat ik die meening niet kon deelen en hem altijd als een echt gentleman achting heb toegedragen. Met den tweeden officier was ik op lang zoo’n goeden voet niet. Ik had dezen eens dienst geweigerd, omdat ik meende, dat hij daarin buiten zijn macht ging, en dit vergaf hij mij nimmer.

Murphy was weer hersteld en deed zijn dienst; zijn haat tegen mij was geenszins verminderd, en nooit had ik rust in zijne tegenwoordigheid. Eens wierp hij mij met kracht een harde beschuit naar het hoofd, mij daarbij een onteerenden scheldnaam gevende. In eens was het met mijne zelfbeheersching gedaan en was al, wat ik reeds door mijne heftige geaardheid had moeten lijden, glad vergeten; het bloed kookte mij in het hoofd en droppelde van mijn gewond voorhoofd. Verblind van woede, greep ik een koperen kandelaar, die, om zeevast te staan, vol lood was gegoten, en wierp dien met alle kracht in zijne richting. Als hij niet tijdig gebukt had, zou het zeker zijne laatste beleediging zijn geweest; nu evenwel kreeg onze zwarte jongen, die achter hem stond, het voorwerp tegen den schouder; kermende werd de arme man naar den ziekenboeg gebracht en bleef verscheidene dagen onder dokters handen.

Murphy vloog op tot onmiddellijke wraakneming, maar werd daarin teruggehouden door zijn oudste collega’s, die beweerden dat mijne overtreding een meer plechtige strafoefening vorderde. Door een soort van rechtbank, waar de ontvangen provocatie eenvoudigheidshalve niet in rekening werd gebracht, werd ik schuldig verklaard aan »insubordinatie tegen een oudere,” en »het geven van een slecht voorbeeld aan de jongeren,” en veroordeeld om afgeranseld te worden met behulp van een kous met nat zand gevuld. Met het aangezicht op tafel, werd ik door de vier krachtigsten vastgehouden, terwijl de dokter-assistent, die ook ons logies deelde, mijn pols vatte om waar te nemen, hoeveel ik kon verdragen; Murphy trad, op eigen verzoek, als beul op. Bij elk ander zou ik het bij de onuitstaanbare pijnen, die ik leed, hebben uitgeschreeuwd; maar nu was het mijn eer te na en zou ik mij eerder hebben laten doodslaan, dan een kik te geven. Na een uiterst gestreng pak, gaven het koude zweet en eene flauwte aan, dat ik niet meer kon verduren. Ik werd losgelaten met het bevel om veertien dagen achtereen op mijzelf te eten op mijn kist. Nauwelijks was ik overeind en weder bij adem, of ik verklaarde op de ernstigste manier, dat elke herhaling van de ondervonden beleediging een herhaling van het feit, waarvoor ik nu straf had geleden, ten gevolge zoude hebben en dat ik dan bij den commandant om recht zou vragen. »En,” zeide ik, mij bijzonder tot Murphy wendende, »ik ben het geweest, die laatst uwe hangmat heb afgesneden, waardoor gij bijna den kop te pletter gevallen hebt. Dat was voor uw lafhartige daad aan mij; en ik zal het weer doen, al heb ik er nog zoo onder te lijden; elke daad van dwingelandij, die ge aan mij begaat, zal zijne wraak vinden. Beproef maar eens, of ik ook woord houden zal.” Hij grijnslachte en werd bleek, maar durfde, als echte lafaard, niets meer ondernemen. Ik werd de voor-longroom uitgejaagd en hoorde nog achter mij zeggen: »Nu, dat is een kwaadaardige duivel!”

Dit heftige tooneel had een soort van wapenstilstand ten gevolge. Murphy begreep, dat hij bij de eerste provocatie den kandelaar naar zijn hoofd, of een mes in zijne ribben zou krijgen; den vrede, dien ik niet door zijn medelijden kon verkrijgen, had ik nu aan zijne vrees te danken. De zaak werd druk op het schip besproken. Daar het bij de officieren in de longroom verkeerd werd voorgedragen, veroordeelde men mij. Bij de bemanning, waar men Murphy algemeen haatte, geraakte ik er door in gunst; mijn flinke weerstand wekte bewondering.

De houding der officieren was zoo koel, dat ik mijn troost maar bij de mindere schepelingen zocht. Dit was mij in zooverre nuttig dat ik nu snelle vorderingen maakte in de practijk van mijn vak en veel leerde uit de verschillende oordeelvellingen over het algemeen gebrek aan zeemanschap bij de officieren, uit den mond dier oude echte zeelui opgevangen.