Ik werd daardoor in veel opzichten de vraagbaak en albeslisser bij letterkundige twisten, en liet mij daarop weer veel te veel voorstaan. Mijn omgang werd dikwijls gezocht; dit bracht mij menigmaal in minder gewenschte gezelschappen. Ik had een goede stem en bespeelde een paar muziekinstrumenten; hieraan had ik veel vrijaf in den dienst, en tal van uitnoodigingen in de officiers-longroom te danken, waar ik meer wijn en grog te drinken en meer onbehoorlijke gesprekken te hooren kreeg, dan mij dienstig waren.
Wij kregen bevel tot een kruistocht op de Fransche kust, en daar nu de jongste haven-admiraal een oude grief tegen onzen kolonel had, zwoer hij bij hoog en laag, dat wij dadelijk uitzeilen zouden, klaar of niet klaar. Het sein daartoe werd geheschen op het oogenblik, dat wij aan weerszijden bezig waren water en victualie, buskruit en munitie van de lichters in te hijschen en de halfdeksbatterij nog geheel en al van zijne plaats stond. Schot op schot viel van de Royal William, te gelijk met het sein tot anker lichten door de Gladiator, het vlaggeschip van den haven-admiraal, herhaald.
De commandant, eenigszins bevreesd voor het mogelijk, per telegraaf, verkeerd overbrengen van het relaas naar Londen, en wellicht inziende, dat hij het wel wat veel op den eersten officier had laten aankomen, gaf den last om er maar goedschiks aan te voldoen; alles werd met onvergefelijken spoed aan boord gesmeten, wat niet op het schip thuis behoorde naar den wal gejaagd, het anker gelicht, de zeilen in top geheschen en voort ging het met een flinke Noordelijke bries, over de roede van Yarmouth langs de Needles in zee, in een staat van verwarring, zooals ik nooit meer hoop te aanschouwen.
De schout-bij-nacht sir Hurricane Humbug stond, zooals ik later vernam, boven bij de strandbatterij naar ons te kijken en mompelde: »Die verd..... kerel!” (onzen kolonel bedoelende) »daar gaat hij eindelijk. Ik was al bang, dat hij van het lange liggen zich een bank onder het schip gemaakt had!”
Dat »haastige spoed, zelden goed is” komt nog meer in zeezaken dan in andere omstandigheden uit. Zoo was het voor ons schip thans bijna noodlottig geworden. Hadden wij een vijand ontmoet, dan zouden wij òf de vlag hebben moeten onteeren door te vluchten, òf genomen zijn geworden. Nauwelijks waren wij de Needles gepasseerd, of de nacht brak aan en daarmede kwam een zware NNW. storm. Alle hens was tot vier uren des morgens in de weer om de sloepen en ankers te sjorren, zijtakels op te brengen, de aan dek gebleven victualie op te ruimen en het onderwant met de stagen aan te zetten, daar dit ten gevolge van het werken van het schip, verontrustend bijgerekt was. Toen dit met groote inspanning ten uitvoer gebracht was en de kanonnen buitengewoon gesjord waren, ging de storm in een orkaan over.
Ongeveer te negen uren des morgens viel een, pas kort te voren te Portsmouth aangeworven, marinier overboord; en hoewel nu verscheidene ferme gasten in een van de sloepen sprongen en verzochten, dat deze zoude gestreken worden om hem te redden, werd zulks door den commandant geweigerd, daar hij koel berekende, dat de kans grooter was om zeven man er bij te verliezen dan dien eenen te redden,—en zoo werd de arme kerel aan zijn lot overgelaten. Wel lag het schip bij en had geene vaart, doch het dreef veel harder dwars uit, dan de ongelukkige, die evenwel een uitstekend zwemmer bleek te zijn, zwemmen kon.
Het was zeer hard, om de krachtige, maar onvoldoende pogingen aan te zien, die de arme man aanwendde om het schip weer te bereiken; al zijne inspanning had alleen tot uitwerking, zijn doodstrijd te verlengen. Wij bleven hem in ’t zicht houden tot hij eene mijl aan loevert was, nu eens op den kop eener berghooge golf, dan weer in de diepte tusschen twee golven wegzinkende; eindelijk zagen wij niets meer! Zijn droevig einde werd lang in het schip betreurd. Destijds meende ik, dat het wreedheid van den commandant was, om niet de sloep tot zijne redding van boord te zenden; maar nu ik meer ondervinding heb, denk ik er anders over en ben overtuigd, dat hij alleen uit harde noodzakelijkheid van twee rampen de minste koos.
Het lot van dezen jongen man was een ernstige waarschuwing voor mij. Ik had mij aangewend erg roekeloos te zijn en met nieuw aangeleerde acrobatische toeren te koop te loopen, zoodat enkele oude kwartiermeesters en sommige officieren reeds voorspeld hadden, dat het slecht met mij af zou loopen. Er was alleen verschil van meening of ik verdrinken zou, dan wel bestemd was mijn nek te breken; voor het laatste deed ik genoeg mijn best door als een aap in het tuig op en neer te vliegen. Geen van der marsgasten was daarin zoo vlug als ik. Ik liep over de marsraas tot aan den nok uit, zonder mijne handen vast te houden, ging langs de stagen van mast tot mast, of gleed in een oogwenk langs het marseval naar omlaag; en daar ik een volleerd zwemmer was, telde ik de kans om te verdrinken al zeer weinig. Toen ik echter dien armen marinier had zien verdrinken, die even goed, zoo niet beter dan ik zwemmen kon, werd ik veel voorzichtiger. Ik had opgemerkt, dat er gevallen kunnen voorkomen, waarin zwemmen nutteloos is; en hoe gezien ik ook bij de matrozen mocht wezen, was het duidelijk dat, zelfs al ontbrak het hun niet aan den goeden wil, zij daarom nog niet altijd in de mogelijkheid zouden zijn om mij te hulp te komen. Van dien tijd af paste ik boven wat meer op mijn tellen.
Kort nadat wij in zee gestoken waren, gebeurde er iets, dat mij een groote voldoening gaf. Murphy, wiens aard er toe leidde om tegen iedereen, dien hij de baas meende te zijn, onbeschoft te wezen, kreeg twist met een bedaard, hoogst fatsoenlijk jongmensch, een adelborst, die slechts tijdelijk aan boord was als passagier, om overgevoerd te worden naar zijn eigen, in de Golf van Biskaye kruisend schip. De jonge man, gevoelig voor die onbehoorlijke behandeling, daagde Murphy tot vechten uit, wat door dezen werd aangenomen; maar daar onze passagier aangenomen had om bij den commandant te gaan dineeren, stelde hij voor den strijd tot na tafel uit te stellen, daar hij liever niet met een blauw geslagen oog in de kajuit wilde verschijnen. Murphy beschouwde dit als een voorwendsel en beleedigde zijne tegenpartij nog eens opnieuw, door hem toe te voegen, dat hij niet durfde, als hij niet door den wijn opgewonden was en dat hij stellig wel niet vechten zou, als hij aan tafel geen wijn genoeg te drinken had gekregen.
De kordate jongeling gaf geen antwoord op dien schimp; hij kleedde zich en ging naar de kajuit. Het diner was voorbij, en na het opzetten van de wacht, riep hij Murphy op de achterkoebrug, waar hij hem een pak slaag toediende, zooals hij nog nooit in zijn leven gehad had. Het gevecht, of beter gezegd, het pak, duurde niet langer dan een kwartier, en de jonge bovenrolsgast legde daarbij zooveel handigheid aan den dag en maakte zoo’n uitmuntend gebruik van zijne vuisten, dat de ruwe kracht van zijn vijand dezen niets baatte, hij slechts verdedigender wijze kon te werk gaan, en blijde was zich in het logies terug te kunnen trekken, in koor uitgejouwd door al de adelborsten, waarbij ik zorgde niet achter te blijven. Met zoo’n duidelijk bewijs voor oogen van de voordeelen der kunst van zelfverdediging, besloot ik mij daarop bijzonder toe te leggen; met den jongen vreemdeling als leermeester, werd ik in korten tijd zoo’n goed bokser, dat ik Murphy en zijn aanhang gerust staan durfde.
Op één gedeelte van mijnen dienst had ik, eerlijk moet ik er voor uitkomen, veel tegen: dit was het wacht doen met den nacht. Ik was een liefhebber van slapen en kon ’s avonds na tien uren mijne oogen niet meer openhouden.
1 comment